Uitspraak 201904572/2/A1


Volledige tekst

201904572/2/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Best,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2019 in zaak nr. 18/2616 in het geding tussen:

[verzoekers]

en

het college van burgemeester en wethouders van Best.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2018 heeft het college aan Woonstichting Thuis een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan voor het ombouwen van een kinderdagverblijf naar negen huurwoningen aan Knikeind 13 te Best (hierna: het perceel).

Bij besluit van 17 september 2018 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 22 maart 2018 onder aanvulling van een nadere motivering op het onderdeel parkeren in stand gelaten.

Bij uitspraak van 13 mei 2019 heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juli 2019, waar [verzoeker B], bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.C.W. Vorstenbosch, S. Spetter en L.J.A.M. van der Vleuten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Woonstichting Thuis, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het college heeft bij besluit van 22 maart 2018 omgevingsvergunning verleend om het bestaande kinderdagverblijf om te bouwen tot negen huurwoningen. Het kinderdagverblijf maakt onderdeel uit van een complex met deels drie lagen en waarbij op de bovenste verdiepingen van dit complex tien appartementen zijn gerealiseerd. De entrees van twee van de nieuw te realiseren woningen komt, net als de entree van de bestaande woningen, uit op een parkeerplaats naast het complex waar dertien parkeerplaatsen zijn aangelegd. Volgens het aan het besluit van 17 september 2018 ten grondslag gelegde parkeeronderzoek van Stiphout Verkeersadvies van 26 mei 2018 kunnen drie van deze dertien parkeerplaatsen worden gebruikt door de bewoners van de te realiseren appartementen. Tussen partijen is niet in geschil dat dertien parkeerplaatsen zijn vereist voor de te realiseren negen appartementen en dat tien van deze parkeerplaatsen niet worden gerealiseerd.

Het college heeft zich in het bij besluit van 17 september 2018 in stand gelaten besluit van 22 maart 2018 op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Heuveleind, Heivelden en De Zessprong" omdat het bestemmingsplan niet voorziet in de realisering van de negen woningen. Verder is volgens het college sprake van strijd met het bestemmingsplan "Parkeernormen en archeologie" omdat niet alle parkeerplaatsen die het bouwplan vereist volgens de parkeernormen uit de "Nota parkeernormen 2015" worden gerealiseerd. Het college heeft om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, onderdeel negen, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).

[verzoekers] wonen op het perceel Knikeind 11 en vrezen parkeeroverlast te ondervinden omdat geen parkeerplaatsen worden gerealiseerd op het terrein bij de woningen.

3.    [verzoekers] vragen om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit van 22 maart 2018 wordt geschorst teneinde te voorkomen dat, zolang de Afdeling niet op het ingestelde hoger beroep heeft beslist, een onomkeerbare situatie ontstaat.

4.    [verzoekers] betogen, onder meer, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd is met toepassing van artikel 4, onderdeel negen, van Bijlage II van het Bor af te wijken van het bestemmingsplan "Parkeernormen en archeologie". Daartoe voeren zij aan dat dit artikel het college de bevoegdheid geeft af te wijken voor wijzigingen van het gebruik dat van een bouwwerk wordt gemaakt en van bij de bouwwerken aansluitend terrein. Het niet realiseren van alle voor het bouwplan benodigde parkeerplaatsen betreft niet de wijziging van het gebruik van een bouwwerk, aldus [verzoekers].

Daarnaast betogen [verzoekers] dat niet deugdelijk is onderbouwd waarom na realisering van het bouwplan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Volgens hen is onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag of voldoende parkeergelegenheden aanwezig zijn in de omgeving en is onduidelijk hoeveel van de dertien bestaande parkeerplaatsen op eigen terrein daadwerkelijk beschikbaar zijn. Verder betogen [verzoekers] dat het college slechts de parkeerplaatsen op 100 m afstand van de nieuw te realiseren ingang van het complex mag meenemen bij de beantwoording van de vraag of in de omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan.

4.1.    Artikel 4 van Bijlage II van het Bor luidt:

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1.[…];

9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

[…];."

Artikel 9 "Overige regels" van de planregels van het bestemmingsplan "Parkeernormen en archeologie" luidt:

"9.1 Parkeernormen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2015', wordt gerealiseerd."

"9.2 Afwijken parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing - gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht - leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.".

4.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat het ter zitting van de voorzieningenrechter door het college gedane beroep op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) nader onderzocht moet worden in de bodemprocedure. Op voorhand ziet de voorzieningenrechter in de enkele door het college aangevoerde omstandigheid dat [verzoekers] een oprit hebben geen reden om, gelet op artikel 8:69a van de Awb, het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening al daarom af te wijzen, nu voldoende aannemelijk is dat de parkeersituatie in de directe nabijheid van hun woning door het bestreden besluit in nadelige zin kan worden beïnvloed.

4.3.    De voorzieningenrechter verwacht niet dat het besluit van het college waarbij het bezwaar van [verzoekers] gegrond is verklaard en het besluit van 22 maart 2018 nader is onderbouwd, in hoger beroep niet in stand zal blijven. In het door [verzoekers] aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd is met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II van het Bor af te wijken van het bestemmingsplan om de functiewijziging van het kinderdagverblijf naar woondoeleinden mogelijk te maken. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat waar dit artikel voorziet in de mogelijkheid om de functie van een gebouw te wijzigen, dergelijke functiewijzigingen doorgaans gepaard gaan met wijzigingen in de parkeerbehoefte en niet aannemelijk is dat de regelgever het artikel dan niet van toepassing heeft willen achten. Bovendien worden weliswaar tien van de dertien vereiste parkeerplaatsen niet gerealiseerd, maar het college heeft met het parkeeronderzoek van 26 mei 2018 aannemelijk gemaakt dat in de omgeving van het bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om de tien niet op het eigen terrein gerealiseerde parkeerplaatsen zonder onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de omgeving op te vangen. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich in het besluit van 22 maart 2018 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van de dertien op het aansluitende terrein aanwezige parkeerplaatsen drie parkeerplaatsen werden gebruikt door werknemers van het voormalige kinderdagverblijf en dat deze parkeerplaatsen om die reden niet hoeven te worden meegenomen bij de toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dat de onderbouwing van het parkeeradvies tijdens de bezwaarfase is aangevuld en verbeterd maakt volgens de voorzieningenrechter niet dat het besluit op bezwaar onjuist is, juist omdat de bezwaarprocedure als voorzien in de Awb zich leent voor een volledige heroverweging. Het college kan in deze heroverweging de motivering aanvullen.

Ook het overige door [verzoekers] aangevoerde geeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor schorsing van het besluit van 17 september 2018, omdat het college het besluit op bezwaar op het genoemd parkeeronderzoek heeft mogen baseren.

5.    Niettemin blijft gelden dat de vergunninghouder op eigen risico bouwt, zolang er in deze geen eindoordeel in de bodemprocedure is, ook als een verzoek als thans aan de orde wordt afgewezen.

6.    Gelet op het voorgaande en ook gezien de belangen van de Woonstichting Thuis bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Polak    w.g. Vermeulen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019

700.