Uitspraak 201903219/2/R2


Volledige tekst

201903219/2/R2.
Datum uitspraak: 17 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie, gevestigd te Goes (hierna: ZMF);

2.    Renover Onroerend Goed B.V., Boomkwekerij Nil Volentibus Arduum, en [verzoeker sub 2A], gevestigd dan wel wonend te Oostburg (gemeente Sluis) en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen (hierna: Renover en anderen);

verzoekers,

en

1.     de raad van de gemeente Sluis;

2.    het college van burgemeester en wethouders van Sluis;

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] Oostburg" gewijzigd vastgesteld.

Bij besluit van 5 maart 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor bouwen en milieu voor de uitbreiding van zijn intensieve veehouderij met een vleeskuikenstal op het perceel [locatie] te Oostburg.

Tegen deze besluiten hebben de ZMF en Renover en anderen beroep ingesteld.

Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben de ZMF en Renover en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 juli 2019, waar de ZMF, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, Renover en anderen, deels vertegenwoordigd door [verzoeker sub 2A] en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, rechtsbijstandverlener te Gennep en de raad en het college, vertegenwoordigd door ir. V.M.A. Dekker-Calus, R. Loos, G.A. Vos-Kwekkeboom, mr. M.A. den Boeft en R.D. de Jongh, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Voor zover Renover en anderen ter zitting hebben verzocht om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit, gelet op het bepaalde in artikel 8:86, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet mogelijk is, nu de raad en [vergunninghouder] daarvoor geen toestemming hebben gegeven.

Coördinatie

3.    De besluiten van 29 november 2018 en 5 maart 2019 zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Deze besluiten hebben tegelijkertijd ter inzage gelegen.

Inleiding

4.    De besluiten voorzien in de bouw van een pluimveestal op het agrarische bedrijf op perceel [locatie] en in de daarvoor benodigde vergroting van het bouwvlak en van de omvang van de intensieve veehouderij.

Het bedrijf ligt ten zuidwesten van de kern van Oostburg en bestaat uit een akkerbouwbedrijf met een stal voor het houden van in totaal 45.000 vleeskuikens. Het plan maakt een nieuwe stal mogelijk voor het houden van 53.265 vleeskuikens. De bestaande stal wordt voorzien van een emissiearm systeem voor 35.510 vleeskuikens. Het plan voorziet in het houden van in totaal  88.775 vleeskuikens in 2 stallen.

4.1.    De ZMF en Renover en anderen, onder meer bestaande uit Renover Onroerend Goed B.V. en [verzoeker sub 2A], door wie een boomkwekerij aan de [locatie 2] wordt geëxploiteerd, verzetten zich tegen de uitbreiding van de intensieve veehouderij.

Om te voorkomen dat de initiatiefnemer reeds zal beginnen met de bouw voordat de Afdeling een uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Ontvankelijkheid

5.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15, 3:16 van de Awb en artikel 3.31, derde lid, van de Wro wordt het ontwerp van het plan en van de omgevingsvergunning ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad en het college.

Vast staat dat de MOB geen zienswijze over de ontwerpen van de bestreden besluiten naar voren heeft gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

De voorzieningenrechter betwijfelt of het beroep van Renover en anderen in zoverre in de bodemzaak door de Afdeling ontvankelijk zal worden geacht. Naar voorlopig oordeel kan niet worden ingezien dat de bewoordingen van de kennisgeving van de ontwerpbesluiten en de het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning zodanig onduidelijk waren, dat daaruit niet had kunnen worden afgeleid dat bij de besluiten, naast een omgevingsvergunning voor bouwen en milieu, mogelijk ook een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) of een verklaring van geen bedenkingen een rol speelde. Volgens de voorzieningenrechter bestaat dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat de MOB niet kan worden verweten dat zij heeft nagelaten zienswijzen in te dienen.

Inhoudelijk

6.    De ZMF heeft onder meer aangevoerd dat de raad niet heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet worden aangetast als gevolg van de uitbreiding van de intensieve veehouderij die met het plan en de omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt.

6.1.      De raad heeft zich blijkens de plantoelichting op pagina 14 bij de vaststelling van het plan op het standpunt gesteld dat van de uitbreiding voor de beschermde gebieden geen significant negatieve effecten hoeven te worden verwacht, gezien de afstand tot die gebieden en de aard van de functieverandering. Hij heeft er voorts op gewezen dat voor de uitbreiding van de veehouderij en omgevingsvergunning milieu een melding in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstofproblematiek (hierna: PAS) bij de provincie Zeeland is ingediend.

6.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat hij het plan zonder individuele passende beoordeling kon vaststellen. De raad steunt deze conclusie op de PAS en de passende beoordeling die voor dit programma is opgesteld.

Bij uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft de Afdeling, in vervolg op het arrest van het Hof van 7 november 2018, een oordeel gegeven over de PAS en de daarop gebaseerde regelgeving. In die uitspraak wordt onder 33 tot en met 33.3 aandacht geschonken aan de aanvaardbaarheid van de uitzondering op de vergunningplicht voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken die een bepaalde grenswaarde niet overschrijden. Overwogen is dat de vastgestelde grenswaarde onverbindend is en dat dit betekent dat activiteiten die met toepassing van de uitzondering op de vergunningplicht zonder vergunning zijn gerealiseerd of verricht, alsnog vergunningplichtig zijn en dat dit ook geldt voor activiteiten waarvoor de meldingsplicht gold.

In 35.1 is overwogen dat de conclusie in de uitspraak dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof daaraan stelt, ook gevolgen kan hebben voor de in 35 bedoelde bestemmingsplannen, waarvan de beroepsprocedure nog niet is afgerond en waarin op dit punt beroepsgronden naar voren zijn gebracht door degene die zich op deze bepalingen kan beroepen. De raad kan/kon bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet verwijzen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. De raad heeft in die gevallen het bestemmingsplan of het plandeel dat in de ruimtelijke ontwikkeling voorziet, vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 of artikel 2.8, derde lid, van de Wnb, aldus de uitspraak.

6.3.    Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat in de bodemzaak zal worden geoordeeld dat het plan, dat is vastgesteld zonder dat daarvoor een passende beoordeling is gemaakt, strijdig is met artikel 2.8, derde lid, van de Wnb. De raad heeft dit ter zitting ook erkend.

De voorzieningenrechter acht derhalve niet uitgesloten dat de Afdeling zal oordelen dat het plan niet in stand kan blijven.

6.4.    Aannemelijk is daarom dat in de bodemzaak zal worden geoordeeld dat de omgevingsvergunning niet op het plan kon worden gebaseerd en dat ook de omgevingsvergunning voor vernietiging in aanmerking komt.

Conclusie

7.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

8.    Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft thans geen bespreking.

9.    De raad en het college van burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening:

- het besluit van de raad van de gemeente Sluis van 29 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Oostburg";

- het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis van 5 maart 2019 tot verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu voor het bouwen van een pluimveestal op het perceel [locatie 1] te Oostburg;

II.    veroordeelt de raad van de gemeente Sluis en het college van burgemeester en wethouders van Sluis gezamenlijk tot vergoeding van bij de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Sluis en het college van burgemeester en wethouders van Sluis gezamenlijk tot vergoeding van bij Renover Onroerend Goed B.V., Boomkwekerij Nil Volentibus Arduum, [verzoeker sub 2A] en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.076,10 (zegge: duizendzesenzeventig euro en tien cent), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.    gelast dat de raad van de gemeente Sluis en het college van burgemeester en wethouders van Sluis gezamenlijk het door de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoeden, ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro);

gelast dat de raad van de gemeente Sluis en het college van burgemeester en wethouders van Sluis gezamenlijk het door Renover Onroerend Goed B.V., Boomkwekerij Nil Volentibus Arduum, [verzoeker sub 2A] en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoeden, ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019

240.