Uitspraak 201902141/1/V3


Volledige tekst

201902141/1/V3.
Datum uitspraak: 11 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 maart 2019 in zaak nr. NL19.3861 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 12 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De in grief 5 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De rechter en griffier hebben namelijk verklaard dat zij de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek hebben ondertekend. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat zij de uitspraak hebben ondertekend en dat de tekst van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek is aan de tekst van de uitspraak die is opgenomen in het digitaal dossier.

2.    Grieven 1 tot en met 4 leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).

3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2019

373-846.