Uitspraak 201805157/1/A1


Volledige tekst

201805157/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2017 heeft het college locaties van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s) aangewezen, waarbij onder meer de locatie Robijnlaan/hoek Bokstraat is aangewezen.

Bij besluit van 3 mei 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. D.D. Pietersz, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Hillenaar, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij het besluit van 4 december 2017 is locatie 1 naar aanleiding van de zienswijzen verplaatst van de Maansteenweg naar de Robijnlaan/hoek Bokstraat naast de ingang van de begraafplaats. Tevens is locatie 2 door een betere spreiding van de orac’s komen te vervallen. [appellante] woont in een appartementencomplex op de hoek Maansteenweg/Gazellestraat en maakt bezwaar tegen de plaatsing van een orac op locatie 1 en het vervallen van de orac op locatie 2. Zij zou graag zien dat locatie 1 komt te vervallen en dat juist locatie 2 wordt aangewezen.

2.    Bij aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.

Beroepsgronden

3.    [appellante] betoogt dat het college de voorgenomen locatie 2 ten onrechte heeft laten vervallen. Deze locatie ligt tegenover het wooncomplex waarin [appellante] woont en het terrein is klaar om in gebruik te worden genomen voor het plaatsen van orac’s. Het college heeft van de locatie afgezien vanwege een in 2016 geplante boom. Volgens [appellante] kan deze jonge boom eenvoudig worden verplaatst, zodat dit geen reden is om de locatie te laten vervallen. Bovendien is de boom inmiddels dood, zodat de boom geen belemmering meer vormt, aldus [appellante].

3.1.    In het besluit van 4 december 2017 staat dat locatie 2 door een betere spreiding van de orac’s is komen te vervallen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat er veel bezwaren waren tegen de voorgenomen locatie op het trottoir aan de voorkant van het appartementencomplex. Het voorgestelde alternatief aan het einde van de groenstrook tegenover de ingang van het appartementencomplex is volgens het besluit van 4 december 2017 niet mogelijk door de aanwezigheid van een boom. Dit standpunt is in het besluit op bezwaar herhaald. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het college het groene aanzien van de locatie aan de voorkant van het appartementencomplex wil behouden, omdat dit de entree van de wijk is. Het college vindt de entree op deze locatie beeldbepalend. Het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van [appellante] dat de door het college gegeven toelichting tardief is, treft geen doel. Het college heeft de afwijzing van de alternatieve locatie 2 in de besluiten voldoende gemotiveerd. De door het college gegeven toelichting bouwt voort op die motivering. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college locatie 2 niet in redelijkheid heeft kunnen laten vervallen.

Het betoog faalt.

4.    [appellante] betoogt dat het college locatie 1 ten onrechte heeft voorzien recht tegenover haar woning. [appellante] vreest geluidoverlast doordat de brandtrap naast haar woning zal worden gebruikt om de orac te bereiken, omdat de route via deze brandtrap aantrekkelijker zal worden gevonden dan de route via de voorzijde van het appartementencomplex. Tevens vreest zij stankoverlast, omdat de orac niet alleen voor restafval zal worden gebruikt. Zij vindt de aangewezen locatie daarom niet geschikt voor het plaatsen van een orac. [appellante] stelt dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen bij het besluit van 4 december 2017, zodat dit besluit in bezwaar ten onrechte in stand is gelaten.

4.1.    Bij het aanwijzen voor een locatie voor orac’s hanteert het college onder meer de volgende richtlijnen:

- De orac is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- de orac past logisch in het inrichtingsplan;

- de orac mag niet hoger zijn dan 1,5 meter;

- verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- de orac is goed bereikbaar voor alle woningen;

- de loopafstand is vrijgegeven. De streefafstand is 125 meter;

- de afstand tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 meter;

- de afstand van de orac tot de gevel van de woning bedraagt 3 meter. Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn;

- bij voorkeur wordt een orac niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit de zuidwestelijke richting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken.

4.2.    Niet gebleken is dat locatie 1 in strijd met de onder 4.1 vermelde richtlijnen is aangewezen. In het besluit op bezwaar heeft het college gesteld dat het weinig meldingen van stankoverlast vanwege orac’s ontvangt. De orac’s worden meerdere keren per jaar technisch onderhouden en schoongemaakt. Bij incidenten vindt het onderhoud en schoonmaken vaker plaats. Verder hebben orac’s twee tegen elkaar indraaiende schalen om geurhinder te beperken en zijn ze uitgerust met een dubbellaags trommel met rubberen strips om geluidoverlast te beperken. Het college stelt zich verder op het standpunt dat niet voorkomen kan worden dat het gebruik van de orac’s enig geluid zal opleveren, maar het college vindt het geluid niet zodanig dat van plaatsing had moeten worden afgezien. Het college heeft zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Ook in het mogelijke gebruik van de brandtrap en het geluid dientengevolge heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van de aanwijzing van locatie 1 af te zien.

4.3.    Gelet op de door het college gegeven uitleg ziet de Afdeling in het betoog van [appellante], zoals onder 4 weergegeven, geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019

628.