Uitspraak 201809809/1/R3


Volledige tekst

201809809/1/R3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A], wonend te [woonplaats], en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats], (hierna en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    [appellant sub 2], wonend te Haren,

en

de raad van de gemeente Haren, thans de gemeente Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Dilgt, Hemmen en Essen, deelgebied I" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] heeft de Afdeling de raad verzocht een aantal stukken over te leggen. De raad heeft daarop deze stukken overgelegd en verzocht om geheimhouding van een van deze stukken. De Afdeling heeft in andere samenstelling de verzochte beperking van de kennisneming van dit stuk gerechtvaardigd geacht en [appellant sub 1] ter zitting gevraagd om toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). [appellant sub 1] heeft die toestemming ter zitting verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2019, waar [appellant sub 1A] en de raad, vertegenwoordigd door F. Kamminga, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. L. Mathey, advocaat te Groningen, zijn verschenen.

Overwegingen

ALGEMEEN

1.    Het plan maakt de bouw mogelijk van maximaal 71 eengezinswoningen in het noorden van Haren, ten westen van de Kerklaan en ten oosten van de Hemmenlaan. De Gemeenschappelijke Exploitatiemaatschappij Haren Noord (hierna: GEM) zal de woningen realiseren. Het plan is onderdeel van het ontwikkelingsgebied Dilgt-Hemmen-Essen waar verdeeld over 6 locaties ongeveer 570 woningen zijn voorzien.

ONTVANKELIJKHEID

2.    [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel met de kadastrale aanduiding Haren N25, ten westen van de Kerklaan en ten noorden van en grenzend aan het plangebied.

De raad heeft zijn stelling dat niet is gebleken dat [appellant sub 1] eigenaar is van het bedoelde perceel ter zitting ingetrokken.

2.1.    De raad stelt dat geen gevolgen van enige betekenis van het plan op het perceel zullen worden ondervonden. Volgens de raad is [appellant sub 1] daarom geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De raad voert daartoe aan dat [appellant sub 1] niet op het perceel woont, daar geen bedrijf heeft en daarop niet mag bouwen. De raad brengt daarnaast naar voren dat het perceel van [appellant sub 1] wordt gescheiden van het plangebied door het Kloosterpad en de historische laanbeplanting die behouden zullen blijven. Bovendien zal het zicht vanaf het perceel op het plangebied door deze bosschage beperkt zijn.

2.2.    Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.

In artikel 1:2, eerste lid, van die wet is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3.    [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel dat grenst aan het plangebied. Gelet daarop heeft [appellant sub 1] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. De omstandigheid dat sprake is van een natuurlijke afscheiding tussen het perceel en het plangebied in de vorm van een pad en een bosschage langs dat pad en de omstandigheid dat door die beplanting het zicht op het plangebied vanaf het perceel beperkt is, maken dat niet anders.

Hetgeen de raad in dit kader heeft aangevoerd vormt daarom geen grond om het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren.

2.4.    Het betoog van de raad faalt.

TOETSINGSKADER

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

HET BEROEP VAN KEUNING

4.    [appellant sub 2] woont aan de [locatie] te Haren, ten zuiden van het plangebied.

Procedureel

5.    [appellant sub 2] stelt dat in het raadsbesluit en het voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de raad ten onrechte niet uitdrukkelijk op zijn zienswijze is ingegaan. Niet is daarin aangegeven wat betrekking heeft op zijn zienswijze.

Hij wijst er verder op dat in de bekendmaking van het vastgestelde plan niet is aangegeven welke wijzigingen in het plan er ten opzichte van het ontwerpplan hebben plaatsgehad. Voorts is volgens hem ten onrechte in die bekendmaking niet aangegeven dat een ieder dan wel een belanghebbende alsnog tegen dat besluit beroep kan instellen voor zover het die wijzigingen betreft.

5.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] over de behandeling van zijn zienswijze zo, dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Daarin is bepaald dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Op de over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen is gereageerd in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. In het bestreden besluit en in het door [appellant sub 2] bedoelde voorstel van het college van burgemeester en wethouders wordt naar deze nota verwezen. Geen wettelijke regeling verzet zich er tegen dat bij de beantwoording van de zienswijzen de zienswijzen worden geanonimiseerd. In de nota is voorts ingegaan op de afzonderlijke naar voren gebrachte zienswijzen, waaronder die van [appellant sub 2]. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat niet aan artikel 3:46 van de Awb is voldaan.

5.2.    De gestelde gebreken in de kennisgeving van het bestreden besluit dateren van na de datum van dat besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Het betoog daarover geeft, wat daar verder ook van zij, daarom geen grond voor de vernietiging van het bestreden besluit.

5.3.    De betogen falen.

Beeldkwaliteitsplan

6.    [appellant sub 2] betoogt dat het "Beeldkwaliteitsplan Dilgt, Hemmen en Essen deelgebied I" ten onrechte niet tezamen met het bestemmingsplan in procedure is gebracht. Hij wijst erop dat op 12 december 2018 is bekendgemaakt dat het beeldkwaliteitsplan ter inzage is gelegd.

6.1.    In de plantoelichting wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan. Daarin staat dat het is opgesteld als aanvulling op het ruimtelijk plan en dat het zich vooral richt op de functionele kwaliteiten. Volgens de plantoelichting geeft het beeldkwaliteitsplan sturing aan de keuze voor de architectonische uitwerking en is het een inspiratiebron en toetsingskader voor de architectonische uitwerking van aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen. Omdat het beeldkwaliteitsplan een directe relatie heeft met het bestemmingsplan is het als bijlage opgenomen bij de plantoelichting, zo staat daarin. Het bestemmingsplan is met bijlagen, waaronder het beeldkwaliteitsplan, op 15 november 2018 ter inzage gelegd.

6.2.    De raad heeft in het verweerschrift  toegelicht dat het beeldkwaliteitsplan aan de gemeentelijke welstandsnota zal worden toegevoegd. In verband daarmee is op 12 december 2018 bekendgemaakt dat het beeldkwaliteitsplan ter inzage ligt. Het beeldkwaliteitsplan zal, als onderdeel van de welstandsnota, op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang bezien met artikel 12a van de Woningwet, het toetsingskader vormen in verband met redelijke eisen van welstand voor de omgevingsvergunning voor bouwen. De aparte terinzagelegging van het beeldkwaliteitsplan staat dus los van het bestreden plan. De vaststelling van een welstandsnota als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet of de vaststelling van een wijziging daarvan is een besluit inhoudende een of meer beleidsregels, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld.

6.3.    Het betoog kan gelet op het voorgaande niet leiden tot vernietiging van het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld en faalt.

Ontsluiting

7.    [appellant sub 2] betoogt dat door de ontsluiting van de in het plan voorziene woonwijk het woon- en leefklimaat van de omwonenden die aan de Dilgtweg wonen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Er is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de verkeerseffecten voor de Dilgtweg. Hij wijst erop dat de ontsluiting van het plangebied zal worden aangepast op verzoek van de school "Het Maartenscollege", die is gevestigd aan de Hemmenlaan 2. Door die aanpassing zal worden voorzien in twee ontsluitingswegen langs de bestaande houtwal en nabij de woningen aan de Dilgtweg. De Dilgtweg is daarmee verworden tot een route voor doorgaand verkeer. Volgens [appellant sub 2] zijn bij deze aanpassing de belangen van de bewoners van woningen aan de Dilgtweg ten onrechte niet betrokken.

7.1.    In de plantoelichting is ingegaan op de infrastructuur en de ontsluiting van het plangebied. Daarin staat dat een aantal verkeersonderzoeken en -analyses is uitgevoerd waarvan de resultaten uiteindelijk zijn neergelegd in het rapport "Verkeersonderzoek 2018" van Sweco van 5 september 2018. Dat rapport is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In de plantoelichting en in dat rapport staat dat de nieuwe woonwijk zal worden ontsloten via de Hemmenlaan en de Kerklaan.

De Hemmenlaan bevindt zich op ongeveer 120 m van de woning van [appellant sub 2]. De ontsluiting via de Kerklaan vindt plaats op een afstand van ongeveer 290 m van deze woning. Tussen de Hemmenlaan en de woning van [appellant sub 2] bevindt zich andere woonbebouwing en een groenstrook.

7.2.    In het rapport staat dat de gemengde verkeersafwikkeling van verschillende verkeersdeelnemers via de Hemmenlaan, die buiten het plangebied ligt, niet leidt tot onveilige situaties. In het verweerschrift heeft de raad naar aanleiding van het beroepschrift van [appellant sub 2] toegelicht, dat na overleg met de school "Het Maartenscollege" desondanks is besloten dat de aansluiting van de Hemmenlaan naar de school wordt gesplitst in een afzonderlijke route voor fietsers en auto’s. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de bestaande Hemmenlaan alleen zal worden gebruikt als fietspad en dat daarnaast een nieuwe weg voor het gemotoriseerd verkeer van en naar het plangebied zal worden aangelegd. Tussen deze nieuw aan te leggen weg en de woning van [appellant sub 2] bevindt zich andere woonbebouwing en een groenstrook.

7.3.    In het rapport is ingegaan op het verkeer dat het plan genereert. Daarin zijn aandachtspunten en conclusies opgenomen over de ontsluitingen via de Hemmenlaan en de Kerkweg. In het rapport staat dat het meeste verkeer via de Hemmenlaan het plangebied in en uit zal rijden. Een beperkt deel van het verkeer zal via de Kerklaan gaan. Volgens het rapport neemt het aantal verkeersbewegingen op de Hemmenlaan met 500 per etmaal toe, indien al het verkeer via de Hemmenlaan het plangebied zal in- en uitrijden. De totale verkeersintensiteit per etmaal zal op de Hemmenlaan dan maximaal 1.400 verkeersbewegingen zijn. [appellant sub 2] heeft dit niet bestreden.

7.4.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat het verkeer dat van en naar het plangebied via de Hemmenlaan wordt afgewikkeld vooral naar en van de Rijksstraatweg zal rijden en daarom geen gebruik zal maken van het gedeelte van de Dilgtweg langs de woning van [appellant sub 2]. Het verkeer dat van en naar het plangebied zal rijden via de Kerklaan, zal vooral naar en van het noorden rijden en in beperkte mate naar en van het zuiden, zo heeft de raad naar voren gebracht. Het ligt niet voor de hand dat het verkeer van en naar het plangebied via de Kerklaan van de Dilgtweg gebruik zal maken. De toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het plan langs de woning van [appellant sub 2] zal daarom volgens de raad zeer beperkt zijn.

7.5.    Gelet op de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de ontsluitingen van het plangebied, het berekende aantal verkeersbewegingen en de omstandigheid dat het verkeer van en naar het plangebied naar verwachting slechts beperkt gebruik zal maken van het gedeelte van de Dilgtweg langs de woning van [appellant sub 2], heeft de raad zich onder verwijzing naar het rapport op het standpunt mogen stellen dat zich geen onaanvaardbare gevolgen zullen voordoen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2].

Het betoog faalt.

HET BEROEP VAN [APPELLANT SUB 1]

Procedureel

8.    [appellant sub 1] stelt dat niet is gereageerd op de zienswijze die hij over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Hij stelt verder dat de raad voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen kennis heeft genomen van zijn zienswijze.

8.1.    Op de over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze van [appellant sub 1] is gereageerd in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. De raad heeft voorts kennis genomen van alle over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen en dus niet van een samenvatting van die zienswijzen. Daarnaast is niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde motiveringsvereiste is voldaan.

Omvang van het geding

9.    [appellant sub 1] heeft niet in zijn beroepschrift maar eerst in zijn nader stuk van 28 februari 2019 beroepsgronden naar voren gebracht over het Landschapsontwikkelingsplan Haren, het Integraal Ontwikkelingsplan Dilgt, Hemmen en Essen en het beeldkwaliteitsplan. Het betoog van [appellant sub 1] over deze stukken strekt ertoe dat de raad deze stukken niet bij de besluitvorming heeft mogen betrekken.

9.1.    In artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is bepaald dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing is op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Categorie 3.1 van bijlage 1 luidt:

"Ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden."

9.2.    Het plan voorziet in meer dan 11 woningen. Gelet op artikel 1.1, gelezen in samenhang met bijlage 1, categorie 3.1, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing.

In deze afdeling is in artikel 1.6a bepaald dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Dit artikel verzet zich ertegen dat in een nader stuk voor het eerst wordt aangevoerd dat de raad het Landschapsontwikkelingsplan Haren, het Integraal Ontwikkelingsplan Dilgt Hemmen en Essen en het beeldkwaliteitsplan niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De Afdeling laat deze beroepsgronden daarom buiten inhoudelijke beoordeling.

Financiële en economische uitvoerbaarheid

- Algemeen

10.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit waarbij het plan is vastgesteld indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.

- Staatsteun, aanbesteding en mededinging

11.    [appellant sub 1] betoogt dat ongeoorloofde staatssteun is verleend. Hij voert verder aan dat het plan in strijd is met regels over aanbesteding en mededinging, waaronder de Wet Markt en Overheid. Hij brengt naar voren dat de raad een samenwerkingsovereenkomst met GEM heeft gesloten, waardoor GEM is bevoordeeld. Volgens van Leeuwen is er vanwege deze overeenkomst geen mogelijkheid meer om op locaties die in eigendom zijn van derden, waaronder het perceel van [appellant sub 1], woningbouw te ontwikkelen. Hij wijst er op dat binnen de Regio Groningen-Assen afspraken zijn gemaakt over het maximum aantal te bouwen woningen en dat dit maximum nu is bereikt. Hij doet in dit verband een beroep op de conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven over schaarse publieke rechten van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1847, inzake het windpark Zeewolde.

12.    Artikel 8:69a van de Awb staat in de weg aan vernietiging van een besluit wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2892), brengt een redelijke toepassing van artikel 8:69a van de Awb met zich dat belanghebbenden die zich niet met succes kunnen beroepen op Europese regels over aanbesteding en staatssteun omdat die regels kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die regels kunnen beroepen ten behoeve van het betoog dat het plan niet uitvoerbaar is. Dat geldt ook voor het betoog over mededinging.

12.1.    [appellant sub 1] stelt dat de regels over staatssteun, aanbesteding en mededinging strekken ter bescherming van zijn belangen, omdat hij een concurrent is van GEM. Hij voert aan dat hij woningen wenst te realiseren op zijn perceel.

12.2.    Voor het perceel van [appellant sub 1] geldt op dit moment de Beheersverordening Buitengebied Haren. De Beheersverordening kent aan het perceel een agrarische bestemming toe. Op gronden met deze bestemming zijn nu geen woningen toegelaten.

12.3.    De enkele omstandigheid dat [appellant sub 1] eigenaar is van een perceel waarop hij woningen wenst te realiseren, betekent niet dat hij is aan te merken als een concurrent van GEM, die de woningen in het plangebied zal realiseren. Ook is hij niet onderworpen aan een heffing die integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel die in strijd is met de Europese regels over staatssteun. Zijn belang in deze procedure is gelegen in het gevrijwaard blijven van de ontwikkeling grenzend aan zijn perceel. De volgens hem geschonden regels over staatssteun, aanbesteding en mededinging strekken daarom niet ter bescherming van zijn belangen.

De Afdeling laat de beroepsgronden over staatssteun, aanbesteding en mededinging daarom buiten inhoudelijke bespreking.

- Overige aspecten over de financiële en economische uitvoerbaarheid

13.    [appellant sub 1] stelt dat de gemeente een groot financieel belang heeft bij het plan. Volgens hem heeft GEM aanzienlijke voorschotten betaald aan de gemeente en moeten deze voorschotten mogelijk door de gemeente worden terugbetaald indien het plan niet wordt uitgevoerd. De gemeente is echter niet in staat om financiële tegenvallers op te vangen. Bovendien heeft de gemeente zich blijkens de met GEM gesloten samenwerkingsovereenkomst verplicht tot het vergoeden van de schade aan GEM indien het planologisch kader zonder noodzaak wijzigt. Hij brengt verder naar voren dat niet alle documenten over de grondexploitatie aan hem beschikbaar zijn gesteld.

14.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] zo dat het ertoe strekt dat het plan niet financieel uitvoerbaar is.

Voor zover de raad stelt dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond van [appellant sub 1], overweegt de Afdeling het volgende.

14.1.    In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro is het volgende bepaald: "Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

(…)

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan."

14.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2296, strekt artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro er mede toe om te voorkomen dat belanghebbenden worden geconfronteerd met de nadelige ruimtelijke gevolgen van een bestemming die niet uitvoerbaar is. Aldus beoogt artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro de bij het daadwerkelijk realiseren van de bestemming betrokken belangen te beschermen, waaronder in ieder geval begrepen die van grondeigenaren en grondgebruikers in en om het plangebied.

[appellant sub 1] heeft een perceel in eigendom dat grenst aan het plangebied. Gelet hierop staat het relativiteitsvereiste niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze aangevoerde beroepsgronden over de financiële en economische uitvoerbaarheid.

15.    [appellant sub 1] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij er niet aan twijfelt dat het plan zal worden uitgevoerd binnen de planperiode. Zijn betoog faalt reeds daarom.

Alternatieven

16.    [appellant sub 1] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties waar de woningen kunnen worden gerealiseerd. Volgens hem zijn alleen locaties die in eigendom zijn van de gemeente en waar reeds in is geïnvesteerd in de afweging betrokken. Hij brengt daarbij naar voren dat hij al in 1994 een verzoek heeft ingediend om woningbouw op zijn perceel te ontwikkelen, welk verzoek hij vervolgens meerdere malen heeft herhaald.

16.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

16.2.    Het ontwikkelingsgebied Dilgt, Hemmen en Essen bestaat uit zes deelgebieden die in het Integraal Ontwikkelingsplan Dilgt, Hemmen en Essen uit 2005 zijn aangewezen. Het plangebied is het laatste te ontwikkelen gebied.

Het perceel van [appellant sub 1] kan volgens de raad niet voor woningbouw worden benut omdat het deel uitmaakt van een zone tussen Groningen en Haren die de gemeente open wil houden als onderdeel van een groene buffer tussen Groningen en Haren. Dit acht de Afdeling niet onredelijk.

[appellant sub 1] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er andere redelijke alternatieven voorhanden zijn die desalniettemin buiten beschouwing zijn gelaten. Hij heeft eerst ter zitting op de locatie ter plaatse van de Hortus botanicus aan de Kerklaan gewezen. De Afdeling overweegt daarover dat ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, gelet op artikel 8:58 van die wet, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Die situatie doet zich voor, terwijl niet is gebleken dat [appellant sub 1] het door hem genoemde alternatief, wat daar verder van zij, niet eerder naar voren heeft kunnen brengen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om dit betoog buiten beschouwing te laten.

16.3.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de alternatieven onvoldoende zijn afgewogen. Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden

17.    [appellant sub 1] betoogt dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met het verbod van vooringenomenheid, misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en dat sprake is geweest van belangenverstrengeling. Hij stelt dat de raad niet in vrijheid het besluit tot vaststelling van het plan heeft kunnen nemen vanwege de omstandigheid dat met GEM een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt die financiële gevolgen hebben voor de gemeente.

17.1.    In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de ruimtelijke keuzes van de raad zijn ingegeven door financiële overwegingen en niet zijn gemaakt op grond van een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat een samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen de gemeente en GEM is daarvoor niet voldoende.

Het betoog faalt.

CONCLUSIE

18.    De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn ongegrond.

PROCESKOSTEN

19.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Duursma
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

378.