Uitspraak 201805269/1/R2


Volledige tekst

201805269/1/R2.
Datum uitspraak: 19 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Lierop, gemeente Someren,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Someren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied Someren, wijzigingsplan [locatie 1] Someren" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door A.A.M. Kuijken, zijn verschenen.

Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M. Peeters, advocaat te Someren, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de [locatie 1] te Lierop (hierna: het perceel). Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" (hierna: het moederplan). In het moederplan is aan het perceel de bestemming "Wonen" toegekend. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 21, lid 21.6.3, van de planregels van het moederplan maakt het wijzigingsplan het mogelijk een bestaande woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden.

[appellant] woont aan de [locatie 2] en vreest nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

2.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Beoordeling van de beroepsgronden

3.    [appellant] betoogt dat het college aan de beslissing om mee te werken aan de totstandkoming van twee woningen op het perceel niet ten grondslag mocht leggen dat de cultuurhistorische waarde van de woonboerderij met de splitsing wordt behouden. Daartoe voert [appellant] aan dat de woonboerderij bouwkundig is gewijzigd zonder de vereiste omgevingsvergunningen, waardoor de cultuurhistorische waarde van de woonboerderij reeds is aangetast. [appellant] stelt in dat verband onder meer dat de westelijke zijgevel 50 cm naar binnen is geplaatst, waardoor een doorgang van 1 m breed is ontstaan tussen de woonboerderij en het perceel aan de [locatie 2]. Dat is in strijd met het uitgangspunt van het plan dat de cultuurhistorische waarde niet wordt aangetast.

Daarnaast stelt [appellant] dat het plan de voorwaardelijke verplichting zou moeten bevatten om de woonboerderij te herstellen naar de situatie voordat werd er verbouwd. De in de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting om de woonboerderij te restaureren en te renoveren overeenkomstig het rapport "[locatie 1] Lierop" van september 2017, dat in opdracht van Crijns Rentmeesters is opgesteld door cultuurhistorisch bureau Hüsken en Zoon (hierna: het rapport), is niet voldoende om de cultuurhistorische waarde van de woonboerderij te herstellen. Hier komt volgens [appellant] bij dat de aanbevelingen in het rapport onvoldoende concreet en rechtsonzeker zijn vastgelegd in het plan.

3.1.    Het plangebied had, voor zover hier van belang, op grond van het moederplan enkel de bestemming "Wonen". Het wijzigingsplan kent daarnaast aan het perceel de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woonboerderij" toe.

In artikel 21 van de planregels van het moederplan zijn bepalingen opgenomen die gelden voor het perceel met de bestemming "Wonen".

Artikel 21, lid 21.6.3, van de planregels van het moederplan luidt, voor zover relevant:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het splitsen van een woonboerderij in maximaal twee aaneen gebouwde woningen. […]"

Artikel 4 van de bij het wijzigingsplan behorende planregels luidt, voor zover relevant:

"In afwijking van het bepaalde in 21.2.1 onder a mag de bebouwing ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woonboerderij" in gebruik worden genomen ten behoeve van 2 woningen, mits: […]

c. Voorafgaand aan het in gebruik nemen van de woonboerderij ten behoeve van twee wooneenheden, dient ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woonboerderij" restauratie en renovatie plaats te hebben gevonden conform het in Bijlage 2 vastgelegde advies;

d. De cultuurhistorische waarden ter plaatse dienen beheerd en in stand gehouden te worden."

Bijlage 2, waaraan ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van de planregels van het wijzigingsplan moet worden voldaan, luidt, voor zover relevant:

"Ten behoeve van de boerderijsplitsing dienen navolgende aanpassingen aan de woonboerderij uitgevoerd te worden:

- het wind- en waterdicht maken van het pand door de kap te dekken met riet en de huidige oude holle pannen;

- bestaande geveldelen mogen niet worden afgebroken of vernieuwd;

- open geveldelen (lege vensters en deuren) dienen van houten kozijnen te worden voorzien;

- de gevels dienen netjes gevoegd te worden.

Tevens zijn navolgende aanpassingen aan de woonboerderij gewenst:

- het wolfseind aan de westzijde van de boerderij aan laten sluiten op de westelijke zijgevel;

- de nisloggia afsluiten met een grote (dubbele) deeldeur;

- het kloostervenster in de gevelopening geheel rechts in de voorgevel reconstrueren.

Met de restauratie dient de boerderij zoveel mogelijk in de originele staat verbouwd te worden."

3.2.    Niet in geschil is dat het college als beleid voert dat slechts ten behoeve van behoud van cultuurhistorische waarde wordt meegewerkt aan woningsplitsing van woonboerderijen. Voor zover [appellant] betoogt dat het college niet mocht overgaan tot toepassing van de wijzigingsbevoegdheid omdat de woonboerderij geen cultuurhistorische waarde meer heeft, is van belang dat in het rapport de conclusie wordt getrokken dat de boerderij niet als monumentaal, maar als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt. Zou het pand slechts op exterieur gewaardeerd worden, dan zou de boerderij niet als cultuurhistorisch waardevol aangewezen worden, aldus het rapport. Dat ligt anders voor het interieur van de boerderij. In dit verband wordt gewezen op een ankerbalkgebint, een authentieke gewelfde kelder en een oorspronkelijke zijmuur met zonstenen. De vele verbouwingen ervan leiden ertoe dat het geheel niet als monumentaal bestempeld wordt, maar volgens het rapport is een waardering als cultuurhistorisch waardevol zeker aan de orde. Gelet op de inhoud van het rapport heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de woonboerderij ook in de huidige staat een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. Niet gebleken is dat het rapport zodanige gebreken vertoont dat het college daar niet op heeft mogen afgaan.

3.3.    Ten aanzien van de door [appellant] bedoelde westgevel wordt in het rapport gesteld dat deze enkele jaren geleden geheel is vernieuwd, waarbij de oorspronkelijke gevel is gesloopt en de nieuwe gevel ongeveer een halve meter naar binnen is herbouwd. Hierdoor sluiten de dakranden en de dakvoet van het wolfseind niet meer aan op de gevel, maar steken deze iets uit ten opzichte van de gevel. De esthetische kwaliteit van onder meer deze gevel is beperkt door recente vernieuwingen. Toch zijn deze op een traditioneel verantwoorde manier uitgevoerd. Verdere sloop en vernieuwing van (gevel)delen is ongewenst. De gevels dienen netjes gevoegd te worden, aldus het rapport.

Gelet op deze omschrijving van de herbouw van de westgevel in het rapport heeft het college in redelijkheid ervan kunnen afzien een verdergaande eis op te leggen ten aanzien van de westgevel van de woonboerderij. Ook hier geldt dat uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet is gebleken dat het rapport zodanige gebreken vertoont dat het college daar niet op heeft mogen afgaan.

3.4.    Anders dan [appellant] heeft betoogd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door de initiatiefnemer te treffen maatregelen onvoldoende concreet en rechtsonzeker zijn. Weliswaar is in het rapport aangegeven dat een deel van de aanpassingen noodzakelijk en een deel van de aanpassingen gewenst is, maar in artikel 4, aanhef en onder c, van de planregels van het wijzigingsplan is afdoende vastgelegd dat alle in bijlage 2 genoemde aanpassingen dienen plaats te vinden. Dat daarbij voor de uitvoering van de restauratieve aanpassing is meegegeven dat de boerderij zoveel mogelijk in de originele staat moet worden verbouwd, betekent niet dat de voorgeschreven aanpassingen onduidelijk of rechtsonzeker zijn.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] betoogt dat de enkele omstandigheid dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan, niet betekent dat het college verplicht is om de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. In dit verband betoogt hij dat het college ten onrechte niet zijn belangen heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan. Het college heeft volgens hem geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de gevel aan de westzijde van de woonboerderij illegaal is verplaatst, waardoor de ruimte tussen de woonboerderij en de perceelgrens is veranderd van 0,5 m naar 1 m. Ter zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat zijn privacy onaanvaardbaar wordt aangetast door deze doorgang die langs zijn achtertuin komt te lopen. Voor hem is privacy belangrijk geweest bij de keuze om in een buitengebied te wonen.

4.1.    [appellant] betoogt terecht dat het bestaan van een bevoegdheid geen verplichting met zich brengt daarvan gebruik te maken. In dit geval heeft het college het belang van behoud van cultuurhistorische bebouwing door het onder voorwaarden toestaan van een verbouwing van een boerderij tot twee woningen afgewogen tegenover de belangen van [appellant], waaronder zijn privacy. In hetgeen [appellant] heeft gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de belangen van [appellant] onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, hoewel er feitelijk een verandering optreedt met betrekking tot de privacy ter plaatse van de woning van [appellant], het verbreden van een bestaande doorgang ook mogelijk was vóór de wijziging in het bestemmingsplan. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het college niet optreedt tegen een naar zijn stellen illegale verbouwing betreft dat een handhavingskwestie die niet in een procedure over de vaststelling van een bestemmingsplan aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019

45-911.