Uitspraak 201805790/1/V1


Volledige tekst

201805790/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 juni 2018 in zaak nr. 17/16170 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 7 november 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 11 september 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 31 maart 2017 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de vreemdeling bij de rechtbank beroepsgronden aangevoerd en de rechtbank heeft het beroepschrift ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Hoger beroep

1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).

2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Het besluit van 11 september 2018

3.    Het besluit van 11 september 2018 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het beroep tegen dat nieuwe besluit krachtens artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen.

4.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    verwijst het beroep tegen het besluit van 11 september 2018, V-nummer […], ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht;

III.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019

282-861.