Uitspraak 201902966/1/V1


Volledige tekst

201902966/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2019 in zaak nr. 18/5495 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 13 juli 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De griffier heeft de vreemdeling er bij brief van 16 april 2019 op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hij is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 30 april 2019 te voldoen. Omdat de vreemdeling dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekende brief van 3 mei 2019 meegedeeld dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet betaald. Er zijn geen redenen aangevoerd om hieraan voorbij te gaan.

2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.

w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019

210.