Uitspraak 201807717/1/V1


Volledige tekst

201807717/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 augustus 2018 in zaak nr. 17/15420 in het geding tussen:

[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] (hierna gezamenlijk: de vreemdelingen)

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluiten van 20 februari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 5 oktober 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Leer, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Vreemdeling 1 stelt dat zij de Eritrese nationaliteit heeft en op [geboortedatum] 1990 is geboren. Zij beoogt verblijf bij referent, met wie zij stelt een kerkelijk huwelijk te hebben gesloten. De minderjarige vreemdelingen 2 en 3 stellen ook de Eritrese nationaliteit te hebben en de pleegkinderen te zijn van referent, hun gestelde oom. Zij beogen eveneens verblijf bij referent. Referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen, omdat de vreemdelingen hun identiteit en de gestelde feitelijke gezinsband met referent niet hebben aangetoond met officiële documenten dan wel anderszins aannemelijk hebben gemaakt.

De aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft overwogen dat vreemdeling 1 haar identiteit en de feitelijke gezinsband met referent aannemelijk heeft gemaakt.

Over vreemdelingen 2 en 3 heeft de rechtbank overwogen dat zij hun geboortedata aannemelijk hebben gemaakt en dat er een sterke indicatie is voor gehechtheid aan referent. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris de belangen van vreemdelingen 2 en 3 ten onrechte niet bij zijn beoordeling heeft betrokken en dat hij de door hen overgelegde indicatieve documenten niet op de juiste wijze bij zijn beoordeling heeft betrokken. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris het besluit daarom ondeugdelijk gemotiveerd.

De grieven

3.    In de grieven bestrijdt de staatssecretaris deze overwegingen van de rechtbank. Hij betoogt, voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte niet al zijn standpunten uit het besluit, die hij in het verweerschrift van 24 april 2018 heeft toegelicht, heeft betrokken bij haar oordeel.

Bespreking van de grieven

3.1    De staatssecretaris betoogt het voorgaande terecht.

De rechtbank heeft het standpunt van de staatssecretaris over de tegenstrijdige verklaringen van vreemdeling 1 over de reden waarom de Eritrese autoriteiten haar aanvraag om een identiteitskaart hebben geweigerd immers niet bij haar oordeel betrokken. Het standpunt van de staatssecretaris dat de verklaringen over de geboortedata van vreemdelingen 2 en 3 in het asielgehoor van referent niet overeenkomen met die van vreemdeling 1 in het interview van 25 januari 2017, de schoolrapporten van het jaar 2010/2011 respectievelijk 2012/2013 en de handgeschreven verklaring over het overlijden van de gestelde ouders, heeft de rechtbank evenmin bij haar oordeel betrokken. Ook heeft de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris dat vreemdelingen 2 en 3 mogelijk behoren tot het gezin van hun gestelde grootouders of het gezin van een van de zussen van referent niet bij haar oordeel betrokken.

Verder is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de bevindingen van Bureau Documenten en de desbetreffende standpunten van de staatssecretaris over onder meer het schoolrapport van het jaar 2008/2009 van vreemdeling 1, de kerkelijke huwelijksakte en de doopakten van vreemdelingen 2 en 3.

Alleen al hierom slagen de grieven.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 augustus 2018 in zaak nr. 17/15420;

III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

w.g. Sevenster    w.g. Schuurman
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019

282-847.