Uitspraak 201804331/1/R3


Volledige tekst

201804331/1/R3
Datum uitspraak: 5 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], wonend te Ridderkerk,

appellante,

en

de raad van de gemeente Ridderkerk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. B. Benard, advocaat te Wassenaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Ostojic-Hanssen en B. de Vries, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Artikel 8:51d van de Awb, voor zover thans van belang, luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.    Het plan voorziet in de bouw van twee nieuwe vrijstaande woningen achter de lintbebouwing ter hoogte van de [locatie 2] te Oostendam, gemeente Ridderkerk. Om ruimte te maken voor deze ontwikkeling zullen de kassen die nu nog op deze locatie staan worden gesloopt.

4.    [appellante] woont op de [locatie 2] en vreest overlast en schade aan haar woning als gevolg van deze ontwikkeling.

5.    [appellante] kan zich niet verenigen met de ontsluiting van de nieuwe woningen waarin het plan voorziet. Daartoe voert zij aan dat de in- en uitrit die voor dit perceel gebruikt wordt geen juridische status heeft. Bovendien blijken de omvang en exacte locatie van de in- en uitrit volgens haar onvoldoende duidelijk uit het plan.

5.1.    De raad stelt dat de bestaande ontsluiting(sweg) al jaren als zodanig in gebruik is voor het glastuinbouwbedrijf dat is gevestigd aan de [locatie 1] en dat het de bedoeling is deze ontsluiting te behouden wanneer ter plaatse twee woningen worden gerealiseerd. Deze ontsluiting(sweg) was onder het vorige bestemmingsplan toegestaan en hiervoor zijn ook geen alternatieve oplossingen mogelijk. Verder sluit de wijze van bestemmen volgens de raad aan bij de systematiek in andere bestemmingsplannen. De betreffende gronden zijn bestemd als "Tuin" en binnen deze tuinbestemming past een ontsluiting(sweg). De exacte situering van de ontsluiting(sweg) valt volgens de raad af te leiden uit het kavelpaspoort dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

5.2.    De Afdeling constateert dat de gemeente Ridderkerk geen uitritvergunningenstelsel kent. Dat is ook ten grondslag gelegd aan de afwijzing van een eerder door [appellante] ingediend verzoek om handhaving van de in- en uitrit, tegen welke afwijzing [appellante] geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Verder was de ontsluitingsweg onder het vorige bestemmingsplan, waarin aan de gronden een agrarische bestemming was toegekend, als zodanig bestemd en in gebruik.

5.3.    De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of dat hier ook is gebeurd. Aan de gronden waarop de ontsluiting(sweg) is voorzien is de bestemming "Tuin" toegekend.

5.4.    Artikel 4, lid 4.1, van de planregels geeft voor de bestemming "Tuin" de volgende bestemmingsomschrijving:

"De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen."

5.5.    Omdat het blijkens de bestemmingsomschrijving moet gaan om "tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen", valt daarmee naar het oordeel van de Afdeling niet te rijmen dat gronden met een dergelijke tuinbestemming ook worden aangewend ter ontsluiting van een daarachter gelegen en als zodanig bestemd agrarisch perceel. Voorts betekent de uitleg, die de raad aan de bestemming "Tuin" geeft, dat de ontsluiting(sweg) - in afwijking van de bestaande situatie - ook direct grenzend aan de woning van [appellante] zou kunnen worden gesitueerd. Weliswaar is blijkens het kavelpaspoort direct grenzend aan de woning van [appellante] voorzien in een strook grond met een "achtererf (tuin)"-functie en pas daarnaast in een strook grond, die als "gecombineerde toegang (inrit kavels oeverschuren en kavel met agrarische bestemming)" zal dienen, maar het kavelpaspoort heeft geen regeling gevonden in de planregels en heeft dus geen bindende werking. In zoverre regelt het bestemmingsplan dus niet wat de raad, zoals ter zitting ook verklaard, heeft beoogd te regelen.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en in zoverre in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

In zoverre slaagt het betoog.

6.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen een gewijzigde planregeling vast te stellen voor de bestemming "Tuin" en voor de situering van de ontsluiting(sweg).

Bij de voorbereiding van het te nemen besluit tot wijziging hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De gewijzigde planregeling dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.

7.    In de einduitspraak zullen de resterende beroepsgronden worden besproken en zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Ridderkerk op:

- om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van rechtsoverweging 5.5. de daarin omschreven gebreken te herstellen;

- De Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Wijker-Dekker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019

562.