Uitspraak 201901892/2/R3


Volledige tekst

201901892/2/R3.
Datum uitspraak: 23 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Enter, gemeente Wierden,

en

de raad van de gemeente Wierden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Enter, herziening Zuiderstraat 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2019, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. G.J. Sluiskes, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende A] en [belanghebbende B] als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan maakt de bouw van zes woningen mogelijk op percelen aan de Zuiderstraat en de Reggestraat in Enter. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Op de locatie stond een voormalige boerderij met bijbehorende bebouwing. De boerderij en bebouwing zijn inmiddels gesloopt.

3.    [verzoeker] woont aan de [locatie] tegenover het plangebied. [verzoeker] verzet zich in het bijzonder tegen de situering van de voor de ontwikkeling benodigde parkeerplaatsen en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid rondom het plangebied. Daarnaast vreest hij dat door het woningbouwplan de openbare parkeerplaatsen aan de Reggestraat op termijn zullen verdwijnen, waardoor de parkeerdruk in het gebied verder zal toenemen.

Inhoudelijke gronden

4.    [verzoeker] voert aan dat ten behoeve van dit plan de bestaande parkeerhaven aan de Reggestraat zal worden uitgebreid met drie parkeerplaatsen. Daarnaast worden vier nieuwe parkeerplaatsen aangelegd aan de Brinkstraat. Zowel de bestaande als de nieuwe parkeerplaatsen zullen haaks op de weg aangelegd. Dit levert een verkeersonveilige situatie op omdat de parkeerplaatsen op korte afstand van splitsingen worden gerealiseerd. De wegenstructuur in het gebied is bovendien onoverzichtelijk. Daarnaast wijst [verzoeker] erop dat de parkeerplaatsen smaller zullen worden uitgevoerd dan de bestaande parkeerplaatsen, waardoor er in de praktijk geen gebruik van zal kunnen worden gemaakt. Ook zullen de parkeerplaatsen korter worden uitgevoerd, waardoor een deel van de geparkeerde motorvoertuigen zal uitsteken. Dit alles had de raad aanleiding moeten geven om te onderzoeken of er na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling sprake zal zijn van een verkeersveilige situatie rondom het plangebied.

[verzoeker] voert voorts aan dat tussen de voorgevels van de nieuwe woningen en de openbare ruimte een afstand van minstens 4 meter had moeten worden gelaten, zoals dat ook bij andere woningen aan de Reggestraat het geval is. Doordat de raad dat niet heeft gedaan, worden de woningen op te korte afstand van de parkeerhaven aan de Reggestraat gebouwd, zodat hierdoor het risico wordt vergroot dat deze parkeerhaven op termijn zal worden opgeheven ten behoeve van de woningen.

4.1.    De raad heeft toegelicht dat er in totaal elf parkeerplaatsen ten behoeve van de zes voorziene woningen zullen worden aangelegd. Daarvan zullen er vier op eigen terrein en zeven in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Enter" voorziet daarin ook. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg van de zeven parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Daartoe zal de bestaande parkeerhaven aan de Reggestraat met drie parkeerplaatsen worden uitgebreid tot tien parkeerplaatsen. Daarnaast worden vier parkeerplaatsen aan de Brinkstraat gerealiseerd. De raad heeft ter zitting aangegeven dat deze zeven parkeerplaatsen zullen zijn aangelegd, voordat de voorziene woningen in gebruik worden genomen. Niet in geschil is dat aldus, naast de aan te leggen parkeerplaatsen op eigen terrein, voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd voor de voorgenomen ontwikkeling. Wat betreft het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bestaat dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

4.2.    Over de locatie en afmetingen van de zeven in de openbare ruimte aan te leggen parkeerplaatsen heeft de raad toegelicht dat de gemeente daarbij de richtlijnen van het CROW zal volgen. Het aangevoerde geeft de voorzieningenrechter geen reden om eraan te twijfelen dat wanneer de gemeente de parkeerplaatsen in overeenstemming met de richtlijnen van het CROW realiseert, sprake zal zijn van een verkeersveilige situatie rondom het plangebied. Wat betreft de locatie en inrichting van de benodigde parkeerplaatsen ziet de voorzieningenrechter dan ook evenmin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het bestemmingsplan de precieze locatie en inrichting van de parkeerplaatsen niet regelt, reeds niet omdat het plan geen betrekking heeft op de gronden waarop de parkeerplaatsen door de gemeente zullen worden aangelegd.

4.3.    De parkeerplaatsen aan de Reggestraat zullen - evenals de parkeerplaatsen aan de Brinkstraat overigens - worden gerealiseerd op gronden waaraan in het bestemmingsplan "Centrum Enter" de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend. Binnen deze bestemming is de functie tuin niet toegelaten. Wat betreft de vrees van [verzoeker] dat een deel van deze parkeerplaatsen op termijn ten behoeve van de woningen als tuin in gebruik zal worden genomen, is van belang dat voor een dergelijke functiewijziging dus een nieuw ruimtelijk besluit nodig is, waartegen dan afzonderlijke rechtsbescherming openstaat.

Procedurele gronden

5.    [verzoeker] betoogt dat de procedure in het algemeen warrig en ondoorzichtig is geweest en dat hij gedurende de voorbereidingsprocedure niet steeds adequaat is geïnformeerd. Daarnaast wijst hij op een e-mail van de ontwikkelaar van 1 december 2017 aan de raad waarin de ontwikkelaar schrijft dat hij het plan wil terugtrekken uit de raadsvergadering. Volgens [verzoeker] is de planprocedure hierdoor geëindigd en had daarom een nieuw ontwerpplan ter inzage moeten worden gelegd.

Voorts voert hij aan dat drie raadsleden zich om uiteenlopende redenen hadden moeten onthouden van stemming.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd, waarin aan [verzoeker] de mogelijkheid is geboden om een zienswijze naar voren te brengen. De e-mail van 1 december 2017 geeft geen aanleiding voor het oordeel dat ten onrechte niet opnieuw een ontwerpplan ter inzage is gelegd. De raad had immers nog geen beslissing genomen over de vaststelling van het plan en de strekking van de e-mail is ook dat bespreking in de raad nog niet aangewezen was vanwege overleg met betrokkenen over een aantal onduidelijkheden.

De voorzieningenrechter verwacht voorts niet dat de beroepsgronden over de gestelde vooringenomenheid van een aantal raadsleden zullen slagen in de hoofdzaak, aangezien de genoemde omstandigheden naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter reeds geen bijkomende omstandigheden zijn die maken dat de behartiging van een persoonlijk belang van een van de genoemde raadsleden in het bijzonder aan de orde is geweest bij het besluitvormingsproces.

Conclusie

6.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Boer
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019

745.