Uitspraak 201806968/1/A1


Volledige tekst

201806968/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Belangenvereniging van Bewoners van het Havenkwartier, gevestigd te Hoorn,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2018 in zaak nr. 17/4453 in het geding tussen:

de Belangenvereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2016 heeft het college het verzoek van de Belangenvereniging om handhavend op te treden tegen het aanmeren van riviercruiseschepen aan het Oostereiland en het Houten Hoofd te Hoorn afgewezen.

Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft het college het door de Belangenvereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2018 heeft de rechtbank het door de Belangenvereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belangenvereniging hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2019, waar de Belangenvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door M. Klarenbeek, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De haven van Hoorn ligt in de binnenstad van Hoorn, die is aangemerkt als beschermd stadsgezicht. Deze haven wordt bezocht door riviercruiseschepen. Het aanmeren gebeurt aan het Houten Hoofd en de steiger aan de oostzijde van het Oostereiland.

2.    De Belangenvereniging heeft het college bij brief van 12 oktober 2016 verzocht handhavend op te treden tegen het aanmeren van riviercruiseschepen aan het Oostereiland en het Houten Hoofd (hierna: de havens). In het handhavingsverzoek stelt de Belangenvereniging dat het gebruik van deze havens als aanlegplaats voor riviercruiseschepen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad". Kort samengevat stelt zij zich op het standpunt dat uit het bestemmingsplan volgt dat er in beginsel geen riviercruiseschepen mogen worden aangelegd binnen het beschermde stadsgezicht.

Bij besluit van 22 december 2016 heeft het college het verzoek om handhavend op te treden afgewezen. Volgens het college is het aanmeren van riviercruiseschepen in de havens niet in strijd met het bestemmingsplan.

Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft het college het door de Belangenvereniging tegen het besluit van 22 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2018 heeft de rechtbank het door de Belangenvereniging tegen het besluit van 24 augustus 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aanmeren van rivierschepen in de havens niet in strijd is met het bestemmingsplan.

De Belangenvereniging kan zich niet met deze uitspraak verenigen en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.

Beoordeling van het hoger beroep

3.    De Belangenvereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het aanmeren van riviercruiseschepen in de havens. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aanmeren van deze schepen in strijd is met artikel 24 van de planregels. Het aanmeren van de riviercruiseschepen met een omvang en een lengte als die van de huidige generatie schepen tast de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht ontoelaatbaar aan, aldus de Belangenvereniging. Volgens de Belangenvereniging komt aan de toelichting behorende bij het geldende bestemmingsplan wel zelfstandige betekenis toe, omdat in de planregels wordt verwezen naar bijlage 4 en 5 van de toelichting. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is volgens de Belangenvereniging het gebruik in artikel 24, eerste lid, van de planregels alleen toegestaan als wordt voldaan aan de uitdrukkelijke voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.

3.1.    De havens hebben in het bestemmingsplan de bestemming "Water-Haven".

Artikel 24, eerste lid, van de planregels luidt:

"De voor ‘Water - Haven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. (jacht)havens;

b. water;

c. gebouwen, voor zover ten dienste van de haven, ten behoeve van:

1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 onder de categorieën 1, 2 en 3, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

2. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;

3. detailhandel;

4. horecabedrijven categorie 3;

d. aanleggelegenheid voor vaartuigen waarop detailhandel mag worden uitgeoefend, ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

e. ligplaats voor woonschepen c.q. drijvende woningen, ter plaatse van de aanduiding ‘ligplaats’;

f. standplaatsen voor campers, te plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats’;

met de daarbijbehorende:

g. aanleggelegenheid;

h. oevers;

i. parkeervoorzieningen;

j. waterbouwkundige werken;

k. waterhuishoudkundige voorzieningen;

l. nutsvoorzieningen;

m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers;

waarbij het behoud van de in bijlage 4 en 5 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht uitgangspunt is."

Bijlage 4 van de bij het bestemmingsplan behorende toelichting bevat de "Aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1970" en bijlage 5 bevat de "Aanvulling Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1998".

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aanmeren van riviercruiseschepen aan het Houten Hoofd en de steiger aan de oostzijde van het Oostereiland in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft echter ten onrechte overwogen dat nu de planregels duidelijk zijn, aan de bijlagen 4 en 5 van de toelichting bij het bestemmingsplan geen zelfstandige betekenis toekomt. In dit geval is in de planregels een verwijzing naar de bijlagen 4 en 5 opgenomen. Daardoor maken de bijlagen 4 en 5 deel uit van de planregels. Anders dan het college ter zitting heeft gesteld, heeft het bepaalde in artikel 24, eerste lid en slot, van de planregels, over de toepasselijkheid van de bijlagen 4 en 5 van de toelichting bij het bestemmingsplan, betrekking op het bepaalde in het gehele eerste lid. Dit in artikel 24, eerste lid en slot, bepaalde strekt echter niet zover dat, zoals de Belangenvereniging aanvoert, wanneer het bepaalde in de bijlagen 4 en 5 niet in acht wordt genomen, het college bevoegd is handhavend op te treden. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de bijlagen 4 en 5 onvoldoende duidelijk en concreet om als toetsingskader voor vergunningverlening en daarmee als grond voor handhavend optreden te dienen. In artikel 24, eerste lid, onder g en slot, van de planregels staat namelijk "waarbij het behoud van de in bijlage 4 en 5 van de Toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht uitgangspunt is". Het woord "uitgangspunt" alsmede de hoeveelheid beschrijvende tekst in de aanwijzingsbesluiten in bijlagen 4 en 5 zelf zijn te vaag om als toetsingskader voor handhaving te dienen.

Het betoog faalt.

4.    Het betoog van de Belangenvereniging, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er ook een alternatieve aanleghaven is voor riviercruiseschepen bij de Schelphoek, slaagt niet. In deze procedure ligt het besluit tot het afwijzen van een verzoek om handhavend op te treden tegen het aanmeren van riviercruiseschepen aan het Houten Hoofd en de steiger aan het Oostereiland ter beoordeling voor. Of de riviercruiseschepen beter in de haven Schelphoek kunnen aanmeren is in deze procedure niet relevant.

Conclusie en slot

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Pans    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

776.