Uitspraak 201903079/2/A3


Volledige tekst

201903079/2/A3.
Datum uitspraak: 20 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 15 april 2019 in zaken nrs. 19/592 en 19/593 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

TÜV Nederland QA B.V.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2018 heeft TÜV het aan [verzoekster] verstrekte procescertificaat asbestverwijdering voorwaardelijk geschorst.

Bij besluit van 27 september 2018 heeft TÜV het aan [verzoekster] verstrekte procescertificaat asbestverwijdering onvoorwaardelijk geschorst voor de duur van 30 dagen.

Bij besluit van 1 februari 2019 heeft TÜV de door [verzoekster] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Huisman, advocaat te Bussum, en TÜV, vertegenwoordigd door mr. V.J. Rakovitch, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen. Ook zijn verschenen de Vereniging voor Verwijdering van Toxische en Gevaarlijke Bouwmaterialen (VVTB) en de Vereniging voor kwaliteitsborging asbestonderzoek (VOAM-VKBA), beide vertegenwoordigd door mr. Y.R.K. Waterman.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Voorgeschiedenis

2.    Op 16 november 2017 en 26 januari 2018 heeft de Inspectie SZW (hierna: Inspectie) controles uitgevoerd bij asbestsaneringen in een woning te Maastricht en in een schoolgebouw te Sittard. Bij die twee controles heeft de Inspectie onregelmatigheden geconstateerd, die zij heeft gemeld aan TÜV. Bij brief van 12 april 2018 heeft TÜV aan [verzoekster] gemeld dat zij naar aanleiding van de melding van de Inspectie twee afwijkingen heeft geconstateerd, namelijk dat het werkplan op de locatie te Sittard niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de eindbeoordeling bij zowel de werkzaamheden in Sittard als de werkzaamheden in Maastricht niet is uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke vereisten. Deze constateringen leiden volgens TÜV tot afwijkingen in categorie III en categorie II.

2.1.    Bij besluit van 21 juni 2018 heeft TÜV het procescertificaat asbestverwijdering voorwaardelijk geschorst. Daarbij heeft [verzoekster] tot en met 23 juli 2018 de tijd gekregen om een afwijkingsbericht in te dienen, voorzien van een passende oorzaakanalyse en herstel- en corrigerende maatregelen. Tegen dat besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.

Omdat [verzoekster] niet binnen de daartoe gestelde termijn een afwijkingsbericht had ingediend, heeft TÜV het procescertificaat asbestverwijdering bij besluit van 27 september 2018 onvoorwaardelijk geschorst voor een periode van 30 dagen. Ook tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 februari 2019 heeft TÜV de bezwaren tegen de besluiten van 21 juni en 27 september 2018 ongegrond verklaard.

2.2.    De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat in de asbestinventarisatierapporten staat dat de werkzaamheden in Maastricht in risicoklasse 2 en de werkzaamheden in Sittard in risicoklasse 2A zijn ingedeeld. Dat betekent volgens de rechtbank dat [verzoekster] de werkzaamheden had moeten uitvoeren met inachtneming van de regels die gelden voor werkzaamheden die in deze categorieën vallen. Daarom had [verzoekster] de eindbeoordelingen moeten laten verrichten door een geaccrediteerde inspectie-instelling en had zij voor de locatie Sittard in het werkplan moeten opnemen dat de werkzaamheden in containment moesten worden uitgevoerd. TÜV heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hiermee afwijkingen in de categorieën II en III hebben plaatsgevonden. TÜV heeft bovendien geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen, aldus de rechtbank.

Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening

3.    In de kern komt het inhoudelijke standpunt van [verzoekster] erop neer dat de rechtbank heeft miskend dat zij een saneringsmethode, ontwikkeld door de Nederlandse Asbest Associatie (dNAA), toepast waarbij minder asbestvezels vrijkomen. Als gevolg van de toepassing van die methode bij het saneren kan zij onder de grenswaarde, neergelegd in artikel 4.46 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) blijven. Om die reden behoeven de werkzaamheden niet overeenkomstig risicoklasse 2 dan wel risicoklasse 2A te worden uitgevoerd en zijn de daarbij behorende bepalingen uit het Arbobesluit niet van toepassing.  Dat betekent ook, aldus [verzoekster], dat geen taak is weggelegd voor een certificerende instantie, zoals TÜV, om toezicht te houden. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft [verzoekster] benadrukt dat zij overeenkomstig de asbestinventarisatierapporten heeft gewerkt en dat afwijkende werkmethoden denkbaar zijn, mits deze door een hogere veiligheidskundige zijn gecertificeerd. In zoverre voldoet zij aan het in de arbeidsomstandighedenregelgeving neergelegde gelijkwaardigheidsbeginsel, aldus [verzoekster].

3.1.    De rechtsvragen die hiermee worden opgeworpen, lenen zich niet voor een beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Daarom zal de voorzieningenrechter niet onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, zoals door TÜV verzocht.

4.    Het verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat het besluit tot onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat van 27 september 2018 en het besluit op bezwaar van 1 februari 2019 worden geschorst.

4.1.    TÜV is overgegaan tot onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat asbestverwijdering, omdat [verzoekster] zich bij de saneringswerkzaamheden op de locaties in Maastricht en Sittard niet aan de verplichtingen, neergelegd in Bijlage XIIIa bij de Arbeidsomstandighedenregeling heeft gehouden en zij niet binnen de daartoe gestelde termijn een afwijkingsbericht heeft ingediend. De uitgebreid gemotiveerde uitspraak van de rechtbank, waarbij het besluit op bezwaar van 1 februari 2019 in stand is gebleven, lijkt naar voorlopig oordeel niet voor vernietiging in aanmerking te komen. Uit de asbestinventarisatierapporten volgt dat de werkzaamheden voor de locatie Maastricht in risicoklasse 2 en de werkzaamheden voor de locatie Sittard in risicoklasse 2A zijn ingedeeld, terwijl [verzoekster] de werkzaamheden niet overeenkomstig die risicoklassen heeft uitgevoerd. Zodoende heeft zij, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, enkele verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenregeling niet nageleefd. [verzoekster] heeft ter zitting van de voorzieningenrechter gewezen op enkele bladzijden uit de asbestinventarisatierapporten, waaruit zou volgen dat zij overeenkomstig die rapporten heeft gewerkt en dat het haar vrijstond om de saneringswerkzaamheden overeenkomstig risicoklasse 1 uit te voeren. De voorzieningenrechter volgt dat standpunt niet. Weliswaar zijn in de asbestinventarisatierapporten enkele opmerkingen gemaakt over het risicogericht saneren volgens de methode ontwikkeld door dNAA, maar die opmerkingen hebben in de rapporten niet geleid tot een indeling van de werkzaamheden in een lagere risicoklasse.

4.2.     Schorsing van het procescertificaat asbestverwijdering is verder, zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:14, een maatregel waarmee herstel wordt beoogd. Deze vorm van bestuurlijk toezicht heeft tot doel om zoveel mogelijk tekortkomingen tegen te gaan om zo de veiligheid bij asbestverwijdering en het bijbehorende kwaliteitsmanagementsysteem te waarborgen. Daarmee is het belang van de volksgezondheid gemoeid.

4.3.    Dat belang dat door TÜV met de onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat asbestverwijdering wordt behartigd, weegt zwaarder dan het belang van [verzoekster] bij inwilliging van het verzoek. Het belang van [verzoekster] is een financieel belang. Weliswaar zal [verzoekster] als gevolg van de effectuering van de onvoorwaardelijke schorsing een deel van de omzet moeten missen, maar zij heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe die omzetderving zich verhoudt tot haar algehele financiële situatie. Ter zitting van de voorzieningenrechter is bovendien niet gebleken dat zij als gevolg van de effectuering van de onvoorwaardelijke schorsing in haar voortbestaan zal worden bedreigd.

Slotsom

5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Grimbergen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019

581.