Uitspraak 201801115/1/R3


Volledige tekst

201801115/1/R3.
Datum uitspraak: 22 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], wonend te Franeker, gemeente Franekeradeel, en [appellant B], wonend te Herbaijum, gemeente Waadhoeke,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 heeft het college de derde planwijziging van het Inrichtingsplan "Franekeradeel-Harlingen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2019, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. J. Heinen en H. van Straten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Met de bestreden planwijziging wordt het bij besluit van 2 juli 2013 vastgestelde inrichtingsplan "Inrichtingsplan Franekeradeel-Harlingen" voor de derde keer op bepaalde onderdelen gewijzigd. De plannen regelen de inrichting van ongeveer 6.675 hectare landelijk gebied, gelegen ten noorden van het Van Harinxmakanaal in de provincie Friesland. De plannen zijn opgesteld vanwege problemen met de waterhuishouding in dit gebied, als gevolg van de daling van de bodem door gas- en zoutwinning.

2.    De derde planwijziging is opgesteld omdat er in de omgeving van Franeker en Herbaijum een grotere bodemdaling plaatsvindt dan werd verwacht. De bodemdaling en veranderingen in het klimaat hebben een negatieve invloed op het watersysteem, met vernatting en inundantie van landbouwgronden tot gevolg. De derde planwijziging bevat maatregelen waarmee wordt beoogd om de waterhuishouding in de omgeving van Franeker en Herbaijum te verbeteren.

3.    Het akkerbouwbedrijf van [appellant A] en het melkveebedrijf van [appellant B] zijn gelegen in het gebied waar volgens de derde planwijziging sprake is van een grotere bodemdaling dan voorspeld en waarvoor bij die planwijziging een peil van - 1,40 m NAP is vastgesteld. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft het college in de derde planwijziging ten onrechte te weinig maatregelen en voorzieningen getroffen om de negatieve gevolgen van de extra bodemdaling voldoende te beperken. Volgens [appellant A] en [appellant B] voorziet de bestreden wijziging van het inrichtingsplan ten onrechte niet in voorzieningen zoals stuwen, dammen en gemalen. Deze voorzieningen zijn nodig om het watersysteem rondom Herbaijum in verband met de bodemdaling te verbeteren voor toekomstbestendig landbouwkundig gebruik.

Bevoegdheid van de Afdeling

4.    Het college betoogt dat de Afdeling niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen, omdat het zich niet richt tegen onderdelen van een wijziging van het inrichtingsplan waartegen beroep openstaat. Het college betoogt dat er tegen het ontbreken van voorzieningen en maatregelen zoals de toepassing van korting, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van de Wilg, en tegen het ontbreken van toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud, bedoeld in artikel 28 van Wilg, geen beroep open staat. De Afdeling kan volgens het college alleen kennisnemen van een beroep tegen de toepassing van korting of tegen de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud, maar niet tegen het ontbreken daarvan. De bestreden wijziging van het inrichtingsplan voorziet evenwel niet in de toepassing van korting, de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud of andere planwijzigingen waartegen beroep openstaat, aldus het college.

Wettelijk kader

5.    Ingevolge artikel 8:1, gelezen in verbinding met artikel 8:6, eerste lid, en artikel 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen een besluit tot vaststelling of wijziging van een inrichtingsplan op grond van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg), voor zover het betreft:

a. de begrenzing van de blokken, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b;

b. de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, inhoudende de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid;

c. de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28;

d. de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 33, eerste lid;

e. de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, bedoeld in artikel 33, tweede lid.

5.1.    Artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wilg luidt:

"Een inrichtingsplan bevat in ieder geval: een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de te treffen maatregelen en voorzieningen."

Artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de Wilg luidt:

"Op de kaarten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, worden zo nauwkeurig mogelijk aangegeven: in voorkomend geval de begrenzing van ieder blok, indien een van de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde maatregelen of voorzieningen herverkaveling betreft."

Artikel 28 van de Wilg luidt:

"Het inrichtingsplan voorziet in voorkomend geval in:

a. de toewijzing van eigendom van:

1°.    wegen of waterlopen met de daartoe behorende kunstwerken;

2°.    gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en van elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde;

3°.    andere voorzieningen van openbaar nut; en

b. de toewijzing en regeling van het beheer en onderhoud van wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken."

Artikel 56, eerste lid, van de Wilg luidt:

"Bij elk blok wordt de totale oppervlakte van alle bij de herverkaveling betrokken gronden tot een maximum van vijf procent verminderd met de oppervlakte van alle in het blok opgenomen gronden:

a. die in het belang van de herverkaveling benodigd zijn voor het tot stand brengen of verbeteren van openbare wegen en waterlopen;

b. die benodigd zijn voor de aanleg van de met die wegen en waterlopen samenhangende voorzieningen;

c. die benodigd zijn voor het verwezenlijken van maatregelen en voorzieningen met betrekking tot de natuur, het landschap en de openluchtrecreatie;

d. die anderszins bestemd zijn voor voorzieningen van openbaar nut."

5.2.    Uit artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb blijkt dat er ten aanzien van de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder b, van de Wilg, beroep openstaat tegen de toepassing van korting, als bedoeld in artikel 56, eerste lid van de Wilg. Er staat eveneens beroep open tegen de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, zoals bedoeld in artikel 28 van de Wilg.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7759) staat in beginsel ook tegen het niet opnemen van een maatregel of voorziening in een inrichtingsplan beroep open bij de Afdeling, mits het gaat om een onderdeel als bedoeld in artikel 19 van de Wilg (thans: artikel 2 van bijlage 2 van de Awb).

Peilverlaging, maatregelen en maatwerkoplossing

6.    Volgens [appellant A] en [appellant B] zijn de voorgestelde peilverlaging en de voorzieningen en maatregelen in het bestreden plan ontoereikend om de vernattingsproblematiek te verbeteren. [appellant A] stelt dat het water op zijn maaiveld blijft staan en dat er sprake is van een ontoereikende waterafvoer. Het bestreden plan corrigeert de schade als gevolg van de bodemdaling volgens [appellant A] onvoldoende, met een verhoogd bedrijfsrisico (het verloren gaan van gewassen) tot gevolg. Voor optimaal landbouwkundig gebruik moeten de productieomstandigheden worden teruggebracht naar de situatie van voor de bodemdaling, zoals eerder is gecreëerd met de ruilverkaveling "De Bjirmen". De drooglegging dient daarvoor op 1,25 m beneden het maaiveld te komen, aldus [appellant A].

Volgens [appellant A] wordt hem ten onrechte geen maatwerkoplossing geboden. Ter zitting heeft [appellant A] toegelicht dat deze maatwerkoplossing wat hem betreft moet worden gezocht in het plaatsen van een gemaal op de grens van de percelen van hem en [appellant B], in een watergang van het waterschap, zodat ter plaatse van zijn percelen een lager peilniveau kan worden aangehouden.

6.1.    De bij het plan vastgestelde peilverlaging tot een niveau van - 1,40 m NAP is geen onderdeel van een besluit tot wijziging van een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb waartegen beroep openstaat.

Voor zover het beroep zich richt tegen het niet of onvoldoende opnemen van voorzieningen als stuwen, dammen en gemalen, ook ter plaatse van de percelen van [appellant A], overweegt de Afdeling met verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van 17 april 2013 dat tegen het niet opnemen van een maatregel of voorziening in een inrichtingsplan beroep openstaat bij de Afdeling, mits het gaat om een onderdeel als bedoeld in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb. Daarvan is evenwel geen sprake. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, richt het beroep zich in zoverre niet tegen het niet toewijzen van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28 van de Wilg, omdat het beroep allereerst de vraag aan de orde stelt of het college die maatregelen of voorzieningen in het plan had moeten opnemen. Gelet op artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, met name het bepaalde onder b zoals hiervoor weergegeven onder 5, is de Afdeling in zoverre onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Duikers

7.    De percelen hebben vanwege de ontwateringstoestand en de inrichting van het watersysteem last van een ontoereikende waterafvoer, aldus [appellant A]. Hij stelt dat omdat de duikers met de bodem mee zakken, de aan- en afvoer van water verder wordt bemoeilijkt. In het bestreden plan worden ten onrechte alleen de belangrijkste duikers in het gebied herlegd of vervangen, terwijl het college volgens [appellant A] alle duikers moet aanpakken.

7.1.    Met verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van 17 april 2013 overweegt de Afdeling dat het niet vervangen of herleggen van duikers geen onderdeel van een besluit tot wijziging van een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb betreft. Ook in zoverre is de Afdeling onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Afwaardering/schadeloosstelling

8.    [appellant A] stelt dat de maatregelen uit het bestreden plan de schade aan zijn eigendommen als gevolg van de delfstofwinning niet volledig herstellen. Het drainageplan voorziet slechts eenmalig in een kostenbijdrage van 80% van de normkosten voor het draineren van de percelen, aldus [appellant A]. Ook de afwaarderingsregeling voor de percelen als gevolg van de verminderde ontwatering is ontoereikend, omdat het systeem deelpercelen en perceelranden uitsluit. Het college doet dit volgens [appellant A] zonder onderbouwing. Volgens hem moet alle grond die niet meer aan de gestelde normen (akkerbouwgeschikt) voldoet, voor afwaardering in aanmerking komen. Het is niet redelijk en billijk daar onderscheid in te maken, aldus [appellant A].

[appellant B] stelt dat er een voorziening moet komen voor het afwaarderen van het waardeverlies van zijn bedrijfsgebouwen en percelen ten gevolge van de bodemdaling. Daarnaast moet er een voorziening komen voor de herstelkosten van zijn bedrijfsgebouwen, die als gevolg van de bodemdaling verzakken. Hij stelt dat zijn percelen in het oog van de bodemdalingscontouren liggen en dat hij in vergelijking met naburige bedrijven in het plangebied onevenredig wordt geschaad. Hij kan zich niet vinden in de onderzoekresultaten en wenst een second opinion.

8.1.    Afwaardering en schadeloosstelling zijn geen onderdelen van de wijziging van een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb. Ook in zoverre is de Afdeling onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Conclusie

9.    De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019

288-913.