Uitspraak 201804950/1/A3


Volledige tekst

201804950/1/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2018 in zaak nr. 17/4114 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad van bestuur van het Erasmus MC Universitair Medisch Centrum Rotterdam.

Procesverloop

Bij uitspraak van 3 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep betreffende een door hem aan de raad gericht verzoek om informatie niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2019, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De rechtbank heeft haar beslissing in de aangevallen uitspraak gebaseerd op het oordeel dat [appellant] misbruik van recht heeft gemaakt. Hetgeen [appellant] in hoger beroep naar voren brengt, biedt geen aanleiding om de aangevallen uitspraak onjuist te achten. Hierbij is van belang dat de Afdeling in de uitspraken van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3556, ECLI:NL:RVS:2018:3555, ECLI:NL:RVS:2018:3559, ECLI:NL:RVS:2018:3553 en ECLI:NL:RVS:2018:3558 en 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3310 heeft geoordeeld dat [appellant] in de desbetreffende zaken misbruik van recht heeft gemaakt. De feiten in die zaken zijn vergelijkbaar met de feiten in de thans voorliggende zaak. Voorts is van belang dat op dezelfde dag als deze zaak zeven andere zaken van [appellant] ter zitting door de Afdeling zijn behandeld. In de uitspraken van vandaag wordt in deze zaken hetzelfde overwogen als in deze zaak.

2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

3.    De raad heeft gevraagd om [appellant] op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in zijn proceskosten te veroordelen. De raad heeft verzocht om vergoeding van verlet- en reiskosten van [gemachtigde] in hoger beroep.

3.1.    Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de proceskosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102, is het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een besluit waarin een bestuursorgaan zich op het standpunt stelt dat betrokkene misbruik maakt van recht, in beginsel niet kennelijk onredelijk. Dat is mogelijk anders indien de bestuursrechter op grond van dezelfde of vergelijkbare feiten en omstandigheden reeds eerder heeft aangenomen dat betrokkene misbruik van recht heeft gemaakt. Nu de Afdeling in de uitspraken van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3556, ECLI:NL:RVS:2018:3555, ECLI:NL:RVS:2018:3559, ECLI:NL:RVS:2018:3553 en ECLI:NL:RVS:2018:3558 en 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3310, op grond van vergelijkbare feiten heeft aangenomen dat [appellant] misbruik van recht maakt, behelst het instellen van hoger beroep door [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank dat hij misbruik van recht maakt kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

4.    [appellant] dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van de raad te worden veroordeeld, bestaande uit reiskosten om de zitting bij te wonen. Wat betreft de gevraagde verletkosten, wordt overwogen dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt [appellant] tot vergoeding van bij de raad van bestuur van het Erasmus MC Universitair Medisch Centrum Rotterdam in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 10,12 (zegge: tien euro en twaalf eurocent).

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Borman    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019

597.