Uitspraak 201804574/1/A1


Volledige tekst

201804574/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

JA Real Estate B.V., gevestigd te Den Haag,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018 in zaak nr. 18/50 in het geding tussen:

JA Real Estate

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2016 heeft het college geweigerd aan JA Real Estate een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een tijdelijk hekwerk voor maximaal 15 jaar en het aanleggen van drie in- en uitritten op het perceel aan de Beukenlaan/Achtseweg-Zuid (ongenummerd) te Eindhoven (hierna: het perceel).

Bij besluit van 27 november 2017 heeft het college het door JA Real Estate daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 april 2018 heeft de rechtbank het door JA Real Estate daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 november 2017 vernietigd voor zover dat besluit ziet op het hekwerk. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft JA Real Estate hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 4 juli 2018 heeft het college aan JA Real Estate voor het bouwen van een hekwerk omgevingsvergunning verleend voor een periode van maximaal 15 jaar.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2019, waar JA Real Estate, vertegenwoordigd door mr. J.A.N. Baas, advocaat te Den Haag en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Timmermans, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 2 juni 2016 heeft JA Real Estate een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een tijdelijk hekwerk van 1,95 m hoog voor maximaal vijftien jaar en het aanleggen van drie in- en uitritten op het perceel.

In beroep heeft JA Real Estate aangevoerd dat voor haar onduidelijk is of de omgevingsvergunning voor de twee in- en uitritten die niet zijn gelegen ter hoogte van de bocht nu wel of niet is verleend, omdat dit uit het besluit niet volgt. Zij voert aan dat zij er belang bij heeft haar perceel vanaf de openbare weg te kunnen bereiken. De veiligheid van de weg en de bescherming van de groenvoorziening mag er volgens haar niet toe leiden dat het perceel in het geheel niet kan worden ontsloten.

2.    Artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

"1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…];

e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,

[…];

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 2.18 luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening."

Artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening Eindhoven (hierna: de APV) luidt:

"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente."

3.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college de omgevingsvergunning voor het hekwerk ten onrechte heeft geweigerd. Bij besluit van 4 juli 2018 heeft het college naar aanleiding van de aangevallen uitspraak de bezwaren van JA Real Estate voor zover gericht tegen de weigering omgevingsvergunning te verlenen voor het hekwerk gegrond verklaard, het besluit van 8 juli 2016 in zoverre herroepen en tijdelijk omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een hekwerk. In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor twee van de drie aangevraagde uitritten in geschil.

4.    Het college heeft in het besluit van 27 november 2017 de motivering voor de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor de uitritten aangevuld. In het besluit van 8 juli 2016 was het ontbreken van een veilig en doelmatig gebruik van de weg, alsmede de aantasting van de bruikbaarheid van de weg als motivering voor de weigering genoemd. In het besluit van 27 november 2017 is die onderbouwing aangevuld. Er is eveneens sprake van een aantasting van de groenvoorzieningen. Daardoor is de weigeringsgrond aanwezig als bedoeld in artikel 2.12, tweede lid, aanhef en onder d, van de APV. Volgens het college is door het uitwegen op het perceel onmiskenbaar sprake van een aantasting van het aldaar aanwezige groen. Het feitelijke gebruik, alsmede de nieuwe bestemming "Groen", behelst namelijk plantsoengebruik. Wanneer het mogelijk wordt gemaakt om op verschillende plekken het perceel op te rijden vanaf de openbare weg, kan het niet anders dan dat hiervoor groen zal moeten wijken, aldus het college. Voor het vervolg van de uitrit op het terrein zal volgens het college een pad of weg moeten worden aangelegd. Hierbij acht het college van belang dat bestuursdwang is toegepast op het perceel vanwege het afgraven dan wel verharden van het perceel waarbij aanwezige groenvoorzieningen werden verwijderd.

Hoger beroep

5.    In het besluit van 8 juli 2016 is de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd en is geen omgevingsvergunning verleend voor de drie aangevraagde uitritten. Dat het college de motivering voor de weigering voor twee van de drie uitritten heeft aangevuld bij het besluit op bezwaar van 27 november 2017 betekent niet dat de omgevingsvergunning moet worden geacht te zijn verleend. Voor zover JA Real Estate betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het besluit van 8 juli 2016 kan worden opgemaakt dat het college heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor de twee in- en uitritten die niet zijn gelegen aan de weg, faalt dit betoog.

6.    JA Real Estate betoogt dat het perceel vanaf 1 mei 2016 is verhuurd aan een bouwbedrijf en dat zij het perceel overeenkomstig het op dat moment geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zwaanstraat - Strijp T 2006" in gebruik heeft genomen en dat geen sprake is van een groenvoorziening. Volgens haar mag het college via de APV niet ook het gebruik van het perceel reguleren, nu daarvoor het bestemmingsplan is bedoeld. JA Real Estate stelt dat de weigering van de uitwegvergunning gegrond zal moeten zijn op aspecten die de openbare weg betreffen waarop de uitweg zich bevindt. JA Real Estate betoogt dat het college haar bevoegdheid tot weigering gebruikt met een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven.

6.1.    Dit geschil betreft de uitleg van artikel 2.12, tweede lid, aanhef en onder d, van de APV. Weliswaar heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit artikel niet alleen ziet op percelen die eigendom zijn van de gemeente, maar het perceel moet wel als groenvoorziening in gebruik zijn alvorens sprake kan zijn van bescherming van een groenvoorziening in de gemeente. Niet in geschil is dat de voormalige eigenaar Philips het perceel gebruikte als groenvoorziening en dat het perceel na verkoop daarvan is verrommeld. Ook niet in geschil is dat JA Real Estate het perceel heeft verhuurd aan een bouwbedrijf en niet voornemens is het perceel te laten gebruiken als groenvoorziening. Het perceel was ten tijde van de aanvraag niet bestemd als groenvoorziening. Op het perceel rustte de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". De omstandigheid dat het perceel met groen begroeid was vanwege het ontbreken van onderhoud maakt niet dat het perceel in gebruik was als groenvoorziening. Dat het college ten tijde van het besluit van 27 november 2017 de intentie had het perceel weer in gebruik te laten nemen als groenvoorziening en dat in het op dat moment vigerende bestemmingsplan "Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-Zuid)" de bestemming "Groen" is toegekend aan het perceel laat onverlet dat het perceel eigendom is van JA Real Estate die dit gebruik niet voor ogen heeft.

Onder de voormelde omstandigheden is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een groenvoorziening in de gemeente en kon het college de weigeringsgrond in artikel 2.12, tweede lid, aanhef en onder d, van de APV voor twee van de drie aangevraagde uitritten niet ten grondslag leggen aan het bij het besluit van 27 november 2017 gehandhaafde besluit van 8 juli 2016.

Het betoog slaagt.

7.    Het betoog van JA Real Estate dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de enkele bescherming van de groenvoorziening er gelet op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) niet toe kan leiden dat zij haar perceel in het geheel niet kan ontsluiten behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen bespreking.

Slot en conclusie

8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit op bezwaar van 27 november 2017 niet is vernietigd voor zover het betreft de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor twee van de drie uitritten. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking. Het college dient in het nieuw te nemen besluit te beoordelen of het voor twee van de drie uitritten bereid is een omgevingsvergunning te verlenen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018 in zaak nr. 18/50, voor zover daarbij het besluit op bezwaar van 27 november 2017 niet is vernietigd voor zover het betreft de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor twee van de drie uitritten;

III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 27 november 2017, kenmerk BZ-16-0929-001 voor zover het betreft de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor twee van de drie uitritten;

IV.    bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij JA Real Estate B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan JA Real Estate B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

700.