Uitspraak 201806059/1/V6


Volledige tekst

201806059/1/V6.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2018 in zaak nr. 17/2609 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2011 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van [appellant] om naturalisatie (hierna: het verzoek) afgewezen.

Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2019, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Balfoort, is verschenen.

Overwegingen

1.    Onder de staatssecretaris wordt ook diens rechtsvoorganger verstaan.

2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat met de door [appellant] overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan. Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (thans: Team Onderzoek en Expertise Documenten, hierna: TOED) heeft op verzoek van de staatssecretaris onderzoek verricht naar de door [appellant] overgelegde documenten. Bij de verklaringen van onderzoek van 15 november 2011 en 23 november 2012 heeft TOED over het eerste uittreksel van de geboorteakte van [1982] geconcludeerd dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. TOED heeft over het uittreksel van de geboorteakte van [2011] geconcludeerd dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid frauduleus is verkregen. TOED heeft over het nationaal paspoort van [2011] geconcludeerd dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de bevoegde autoriteiten is opgemaakt en afgeven. TOED heeft wat betreft de identiteitskaart van [2012] geconcludeerd dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid frauduleus is verkregen.

4.    De Afdeling heeft eerder uitspraak gedaan in het geschil tussen [appellant] en de staatssecretaris (uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:467). De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond, omdat de staatssecretaris, voor zover nu van belang, niet had voldaan aan zijn vergewisplicht inzake het onderzoek door TOED naar de door [appellant] overgelegde documenten. De Afdeling heeft hiertoe overwogen dat de staatssecretaris de verklaringen van onderzoek van TOED ten onrechte aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.

De staatssecretaris heeft bij e-mailberichten van 4 maart 2016 en 11 juli 2016 TOED gevraagd om een nadere toelichting op de bevindingen uit de verklaringen van onderzoek van TOED van 15 november 2011 en 23 november 2012. Deze toelichting heeft TOED gegeven bij e-mailberichten van 16 maart 2016 en 12 augustus 2016. De staatssecretaris acht deze toelichting toereikend en stelt zich op het standpunt dat hij hiermee aan de vergewisplicht heeft voldaan.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het op basis van de nadere toelichting door TOED voldoende duidelijk is dat het eerste uittreksel van de geboorteakte van [1982] niet echt is. Hij voert aan dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de legalisatie van de geboorteaktes door zowel de Guineese autoriteiten als de Nederlandse autoriteiten zwaarder dient te wegen dan de bevindingen van TOED. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de bevindingen van TOED niet heeft betwist door middel van een contra-expertise. De Guineese en Nederlandse autoriteiten dienen volgens [appellant] als ter zake deskundig te worden beschouwd. [appellant] betoogt voorts dat hij ter onderbouwing van zijn identiteit diverse andere documenten heeft overgelegd, waaronder een paspoort uit 2011 en 2015, die zijn standpunt onderbouwen dat het uittreksel van de geboorteakte van [1982] een authentiek document is. [appellant] voert aan dat de overgelegde documenten niet afzonderlijk op hun authenticiteit zijn onderzocht, terwijl blijkens het algemeen ambtsbericht Guinee van juni 2014 veel documenten, hoewel reglementair afgegeven, bizarre fouten of afwijkingen kunnen bevatten. Zodoende heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op de bevindingen van TOED heeft gebaseerd, aldus [appellant].

5.1.    In geschil is de vraag of de staatssecretaris thans wel aan zijn vergewisplicht heeft voldaan door de hiervoor onder 3 genoemde verklaringen van onderzoek van 15 november 2011 en 23 november 2012, tezamen met de hiervoor onder 4 genoemde e-mailberichten van 16 maart 2016 en 12 augustus 2016, aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501) volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Handleiding RWN dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673) is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond.

Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan [appellant] betoogt, de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in deze procedure niet zonder meer is gebonden aan de door het ministerie van Buitenlandse Zaken van Guinee en door de Nederlandse ambassade in Dakar toegekende waarde aan de door [appellant] overgelegde documenten.

5.3.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674) moet een bestuursorgaan, indien het een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.

De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond met de door hem overgelegde documenten. De door [appellant] overgelegde documenten uit 2011 en 2015 zijn direct of indirect gebaseerd op het uittreksel van de geboorteakte van [1982]. Zodoende heeft de rechtbank terecht overwogen dat doorslaggevend is of de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat deze geboorteakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. TOED heeft in de e-mailberichten van 16 maart 2016 en 12 augustus 2016 onderbouwd dat het document niet dateert van 1982, maar dat het in 2011 is opgemaakt. Verder heeft de vader van [appellant], de vermelde aangever, de akte niet ondertekend maar een tussenpersoon. [appellant] heeft deze bevindingen van TOED bevestigd. Tevens heeft TOED toegelicht dat de akte niet bevoegdelijk is opgemaakt. Uit deze toelichting blijkt dat [persoon] de akte heeft ondertekend als ‘’Commandant d’Arrondissement’’, een functie die stamt uit de jaren tachtig, maar in 2011 niet meer bestond. Bovendien was [persoon] in 2011 niet de ambtenaar van de burgerlijke stand in de deelgemeente Ratoma. [appellant] heeft deze bevindingen niet gemotiveerd weersproken. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de procedure waarbij [appellant] twee getuigen heeft laten zoeken die zijn geboorte kunnen bevestigen, niet bij de registratieprocedure van een uittreksel van een geboorteakte past, maar bij een procedure die leidt tot een ‘’jugement supplétif’’ en een ‘’transcription’’ in de registers van de burgerlijke stand. Ook heeft TOED toegelicht welke feitelijke constateringen uit de verklaringen van onderzoek een directe relatie hebben met de geconstateerde vervalsing.

Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de legalisaties van de overgelegde geboorteaktes door het ministerie van Buitenlandse Zaken van Guinee en de Nederlandse ambassade in Dakar niet kunnen worden aangemerkt als contra-expertise. Gelet op de hierboven beschreven bevindingen van TOED over de geboorteakte uit 1982 kan aan de legalisaties in dit geval geen doorslaggevende waarde worden toegekend. [appellant] heeft bovendien naar aanleiding van de bevindingen van TOED geen reactie van het Guineese ministerie van Buitenlandse Zaken of een andere deskundige ingebracht.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris inzake het onderzoek door TOED naar de door [appellant] overgelegde documenten, heeft voldaan aan de vergewisplicht.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de identiteitskaart van [2017] die hij in beroep heeft overgelegd evenmin aanleiding geeft voor het oordeel dat [appellant] zijn identiteit heeft aangetoond, omdat gesteld noch gebleken is dat het document is gebaseerd op een authentieke geboorteakte. Zowel de staatssecretaris als de rechtbank hebben [appellant] niet gevraagd op grond van welke documenten de identiteitskaart is afgegeven. [appellant] voert aan dat de identiteitskaart is verstrekt op basis van de in hoger beroep overgelegde geboorteakte van [2017] en een "jugement supplétif" van [2017]. Volgens [appellant] onderbouwen ook deze documenten zijn identiteit.

6.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1382) overweegt de Afdeling dat het aan [appellant] was om zijn identiteit en nationaliteit reeds in de bestuurlijke fase met objectieve, op hem betrekking hebbende stukken te staven. Bovendien is het geschil beperkt tot de hiervoor onder 5.1 vermelde en onder 5.3 beantwoorde vraag. De in beroep overgelegde identiteitskaart, de in hoger beroep overgelegde geboorteakte en "jugement supplétif", wat daarvan ook zij, maken de uitkomst in deze zaak niet anders. [appellant] heeft niet gestaafd dat en waarom hij deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen.

Het betoog faalt.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Groenendijk
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

164-876.

BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

[…]

Artikel 23

1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

[…]

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31

1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

[…]

e. nationaliteit of nationaliteiten;

[…]

5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. […]

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap

Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten

Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). […]

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt de vreemdeling nationaliteit en -identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). […]

Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand.

[…]

Paragraaf 3.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]

- geboorteakte van hemzelf […]

Het belang van de buitenlandse geboorteakte in de naturalisatieprocedure is onder meer dat aan de hand daarvan de namen van de verzoeker om naturalisatie blijken naar diens eigen recht, en dat daarmee kan worden bepaald of betrokkene (al) een geslachtsnaam heeft of niet. […]