Uitspraak 201802247/1/A1


Volledige tekst

201802247/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amstelveen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2018 in zaak nr. 17/3620 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2017 heeft het college besloten de aanvraag van [appellant] voor het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak van zijn woning op het perceel [locatie] te Amstelveen (hierna: het perceel) niet in behandeling te nemen.

[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het college heeft met dat verzoek ingestemd, waarna de rechtbank het bezwaar als beroep heeft aangemerkt.

Bij uitspraak van 7 februari 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Meyer, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] heeft op 20 april 2017 voor het plaatsen van de dakkapel een aanvraag gedaan om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De dakkapel is laag op het dakvlak voorzien. De bestaande achtergevel van de woning wordt boven de dakgoot deels doorgetrokken.

Het college heeft de aanvraag onvolledig geacht en heeft [appellant] bij brief van 4 mei 2017 verzocht om vóór 1 juni 2017 de aanvraag aan te vullen met een quickscan Wet natuurbescherming. Het college is ervan uitgegaan dat het op grond van een quickscan kan toetsen of het bouwen van de dakkapel bepaalde negatieve gevolgen heeft voor van nature in Nederland in het wild levende vogels. Als dat zo is, is ook toestemming vereist voor het verrichten van activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo en dient de aanvraag daarop te zien. Omdat [appellant] geen quickscan heeft ingebracht, heeft het college bij het besluit van 2 juni 2017 besloten de aanvraag buiten behandeling te laten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag buiten behandeling heeft mogen laten. Er zijn volgens de rechtbank voldoende concrete aanknopingspunten voor de mogelijke aanwezigheid van de huismus op het perceel en het college heeft daarom de quickscan redelijkerwijs nodig kunnen achten voor de beoordeling van de aanvraag.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag ten onrechte wegens onvolledigheid buiten behandeling heeft gelaten. Er was onvoldoende aanleiding om van hem een quickscan te eisen. Hij betwist dat op of nabij zijn perceel de huismus aanwezig is en wijst erop dat het college zich wat betreft de mogelijke aanwezigheid van de huismus niet heeft mogen baseren op het aan hem uitgebrachte advies van een ecoloog. Dat advies is onzorgvuldig tot stand gekomen en niet of nauwelijks onderbouwd. De ecoloog heeft geen onderzoek ter plaatse verricht, aldus [appellant]. Hij wijst erop dat uit vogelnesttellingen in de regio Amsterdam over de periode 2015-2017 is gebleken dat in zijn straat en in een straal van 300 m rondom zijn woning geen nesten van de huismus zijn aangetroffen, aldus [appellant].

[appellant] betoogt daarnaast dat hoe dan ook geen sprake kan zijn van verstoring van de huismus bij uitvoering van het bouwplan. Bij de dakgoot van zijn woning zijn zogenoemde vogelschroten aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat vogels daar broedgelegenheid vinden.

2.1.    Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Op grond van dit artikellid mag het bestuursorgaan van de aanvrager gegevens en bescheiden vragen, mits die voor de te nemen beslissing nodig zijn en die van de aanvrager redelijkerwijs kunnen worden gevraagd.

De bij de beoordeling van een aanvraag in acht te nemen zorgvuldigheid vergt dat het bestuursorgaan per geval beziet welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Daarbij speelt de aard en omvang van het project een rol, alsmede het gebied waarin het project zal worden gerealiseerd. Het college dient bij het vragen van gegevens en bescheiden verder de feitelijke situatie voldoende in ogenschouw te nemen.

2.2.    De aanvraag is voorgelegd aan een gemeentelijke ecologisch adviseur. Deze heeft op 1 mei 2017 advies uitgebracht. In het advies is de vraag of kans bestaat op aanwezigheid van beschermde soorten beantwoord met: ‘ja, huismus’. De vraag of het plan mogelijk negatieve effecten heeft op beschermde soorten heeft de adviseur ook beantwoord met ‘ja’. Als vervolgstap is het college geadviseerd [appellant] te wijzen op de verplichting van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten en mogelijke schade. Op basis van dit advies heeft het college [appellant] gevraagd de aanvraag aan te vullen met een quickscan.

Het advies van de ecologisch adviseur is niet gemotiveerd. Uit het advies blijkt niet dat de adviseur zich heeft gebaseerd op relevante onderzoeksbevindingen. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college te kennen gegeven dat de ecologisch adviseur het perceel niet heeft bezocht en evenmin op een andere manier onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van de huismus op of nabij het perceel. De adviseur heeft slechts op basis van het aanvraagformulier en de bouwtekeningen een inschatting gemaakt van de mogelijke gevolgen van de bouw van de dakkapel voor de huismus, indien die op het perceel aanwezig zou zijn. Omdat ter uitvoering van het bouwplan de onderste rijen dakpannen moeten worden verwijderd en de huismus nesten bouwt onder dergelijke rijen, heeft de adviseur geconcludeerd dat er mogelijk negatieve gevolgen zijn, aldus het college. Het college had echter geen concrete aanwijzing dat de huismus op of nabij het perceel van [appellant] aanwezig was en heeft daarom een quickscan niet redelijkerwijs nodig kunnen achten voor een beslissing op de aanvraag. De aanvraag is ten onrechte buiten behandeling gelaten wegens het ontbreken van de quickscan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 juni 2017 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

Het college dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. De Afdeling zal bepalen dat tegen het te nemen besluit of een nadien te nemen besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

4.    Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2018 in zaak nr. 17/3620;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen van 2 juni 2017, kenmerk D-2017/165255;

V.    draagt het college op om binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van 20 april 2017 te nemen en dit bekend te maken;

VI.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit of een nadien te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 427,00 (zegge: vierhonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019

163.