Uitspraak 201805529/1/A1


Volledige tekst

201805529/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Goirle,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2018 in zaak nr. 17/6065 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Goirle.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van openbaar gebied als terras met een instandhoudingstermijn van 10 jaar.

Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist. Het heeft de instandhoudingstermijn van de omgevingsvergunning en de vergunde afmetingen van het terras gewijzigd en de vergunning voor het overige in stand gelaten.

Bij op 7 maart 2018 verzonden besluit (hierna: het besluit van 7 maart 2018) heeft het college het besluit van 1 augustus 2017 vervangen en het door [appellant] tegen het besluit van 29 maart 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 1 augustus 2017 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 maart 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2019, waar [appellant], het college, vertegenwoordigd door L.W. Brands, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. W. Visser, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [vergunninghouder] exploiteert een eetcafé op het perceel [locatie 1] te Goirle. Hij gebruikt het naastgelegen openbaar gebied als terras. Omdat dit in strijd is met het bestemmingsplan "Abcoven-Wildackers", heeft hij aan het college een omgevingsvergunning gevraagd voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het openbaar gebied als terras voor een periode van 10 jaar. Het college heeft de gevraagde vergunning verleend.

[appellant] woont op het perceel [locatie 2] en stelt dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast door het terras.

2.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 7 maart 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank zijn de gevolgen van de omgevingsvergunning voor het woon- en leefklimaat van [appellant] zo gering dat niet gesproken kan worden van gevolgen van enige betekenis. Naar het oordeel van de rechtbank is [appellant] dan ook geen belanghebbende bij het besluit van 29 maart 2016 als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belanghebbende is bij het besluit van 29 maart 2016. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank hem eerder in de procedure wel als belanghebbende heeft aangemerkt. Verder voert hij aan dat hij bij een zuidwesten wind tot ongeveer windkracht 4 of 5 een duidelijke baklucht kan ruiken. Hij wijst er ook op dat er herhaaldelijk na 1.00 uur nog mensen op het terras zitten en dat hij overlast heeft van het geluid van die mensen en van de speakers van het eetcafé. Voorts stelt hij dat hij genoodzaakt is van het trottoir bij het terras gebruik te maken en dat deze en andere doorgangen regelmatig worden geblokkeerd door fietsen, scooters, motoren, stoelen, vuilnisbakken en auto's. Ook voert hij aan dat hij inwoner is van Goirle, dat hij belasting afdraagt aan de gemeente Goirle en dat de beukenhaag en leilindes bij het terras zijn aangeplant met gemeenschapsgeld. Verder voert hij aan dat als er brand ontstaat, er een reële kans is dat het hele huizenblok en het daartegen gebouwde huis in vlammen opgaan. Als dat gebeurt, nadert de brand zich tot ongeveer 25 m van zijn woning en is er een kans op overslag naar nog meer woningen, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat als een woning in de straat zo aangekleed wordt dat deze of onbewoonbaar zijn, of eruit zien als een rovershol, dat invloed heeft op de planologische uitstraling in de straat waar hij woont.

3.1.     Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

3.2.    Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.

3.3.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, en van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, terecht overwogen dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

3.4.    De rechtbank en de Afdeling moeten ambtshalve beoordelen of [appellant] belanghebbende is bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het terras. Daarom zijn zij niet gebonden aan het eerder in de procedure impliciet door de rechtbank gegeven oordeel dat [appellant] belanghebbende is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU4611).

3.5.    De afstand van het terras tot aan de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 80 m. [appellant] heeft geen zicht op het terras en er liggen verschillende panden tussen zijn woning en het terras. Gelet hierop en op de beperkte omvang van het terras heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat, voor zover [appellant] ter plaatse van zijn woning al gevolgen zou ondervinden van het terras, bijvoorbeeld in de vorm van geluid of geur, die gevolgen niet van enige betekenis zijn. Daarbij merkt de Afdeling op dat uit het verslag van een controlebezoek van 19 mei 2016 blijkt dat, anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld, het aantal zitplaatsen op het terras niet veel groter is dan het aantal zitplaatsen in het café.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de door [appellant] gestelde blokkades van het trottoir geen rechtstreeks gevolg van de verleende omgevingsvergunning zijn. Het vergunde terras laat voldoende ruimte op het trottoir vrij voor voetgangers. Bovendien heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] zich op dit punt onvoldoende van anderen onderscheidt om een persoonlijk belang bij de verlening van de omgevingsvergunning te hebben. Dit geldt ook voor zijn stellingen over de verkeersveiligheid en het betalen van belasting. In zijn hoedanigheid van inwoner van Goirle onderscheidt [appellant] zich evenmin onvoldoende van anderen om een persoonlijk belang bij de verlening van de omgevingsvergunning te hebben.

Gezien de beperkte omvang van het terras is voorts niet aannemelijk dat de parkeerdruk ter hoogte van de woning van [appellant] zodanig zal toenemen, dat hij in zijn belangen wordt geraakt door het verlenen van de omgevingsvergunning. Ook het feit dat hij zich niet kan verenigen met het uiterlijk van het café maakt niet dat hij in een persoonlijk belang wordt geraakt door het toestaan van het terras. De stelling van [appellant] dat bij het café brand kan ontstaan en zich richting zijn woning kan uitbreiden, maakt ten slotte evenmin dat hij rechtstreeks in een persoonlijk belang wordt geraakt, reeds omdat een eventuele brand geen gevolg zou zijn van het toestaan van het terras.

Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het terras. De rechtbank heeft dan ook terecht het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan zijn betoog dat niet wordt voldaan aan de gemeentelijke nota over parkeernormen.

Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019

457.