Uitspraak 201900690/2/R2


Volledige tekst

201900690/2/R2.
Datum uitspraak: 4 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Stichting Woonklimaat Berg en anderen, allen gevestigd dan wel wonend te Amersfoort,
verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2019 in zaken nrs. UTR 18/3918 en UTR 18/3968 in het geding tussen:

Stichting Woonklimaat Berg en anderen

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2017 heeft het college krachtens artikel 3.8 en artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) aan de gemeente Amersfoort voor de periode van 27 juni 2017 tot en met 31 december 2022 een ontheffing verleend van de verbodsbepalingen in de artikelen 3.5 en 3.10 van de Wnb voor de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, ringslang, hazelworm en de zandhagedis.

Bij besluit van 23 juni 2017 heeft het college de verleende ontheffing op drie punten gewijzigd en daarbij onder andere een voorschrift laten vervallen.

Bij besluit van 11 september 2018 heeft het college het door Stichting Woonklimaat Berg en anderen gemaakte bezwaar tegen deze twee besluiten deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 22 januari 2019 heeft de rechtbank het door Stichting Woonklimaat Berg en anderen daartegen ingestelde beroep deels niet-ontvankelijk, deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben Stichting Woonklimaat Berg en anderen hoger beroep ingesteld. Tevens hebben Stichting Woonklimaat Berg en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2019, waar Stichting Woonklimaat Berg en anderen, vertegenwoordigd door mr. S.P.M Schaap, advocaat te Raalte, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Wink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, vertegenwoordigd door mr. H. Maaijen, ing. H.W. Nijland, drs. M. Boonman en ing. A. van der Beek, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Woonklimaat Berg en anderen strekt tot schorsing van de verleende - en later deels gewijzigde - ontheffing voor diverse werkzaamheden die verband houden met de aanleg van de nieuwe westelijke ontsluitingsweg in Amersfoort. In de uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:246, heeft de Afdeling uitspraak gedaan over het bestemmingsplan dat de aanleg van die westelijke ontsluitingsweg mogelijk maakt. In die uitspraak zijn de beroepen tegen het op 11 oktober 2016 vastgestelde bestemmingsplan "Westelijke ontsluiting" ongegrond verklaard. Als gevolg daarvan is dat plan onherroepelijk geworden. In totaal zullen meer dan 3.000 bomen worden gekapt voor de aanleg van de westelijke ontsluitingsweg. Op korte termijn zal worden begonnen met het kappen van ongeveer 1.500 bomen, waarna ook bodemonderzoek kan plaatsvinden. Dat is de eerste feitelijke activiteit waarvoor de Wnb-ontheffing wordt gebruikt. Met het verzoek om de verleende ontheffing te schorsen is grote haast geboden, omdat Stichting Woonklimaat Berg en anderen willen voorkomen dat in afwachting van de bodemprocedure wordt begonnen met de kap van dit aanzienlijke aantal bomen, waarvan ter zitting is meegedeeld dat daarmee op dinsdag 5 februari 2019 zal worden gestart.

3.    Verzoekers betwisten de rechtmatigheid van de verleende ontheffing en stellen voorop dat deze onvolledig is, omdat ten onrechte geen ontheffing is aangevraagd voor andere beschermde soorten, waaronder de das. Het college had niet alleen op de aanvraag af mogen gaan, maar had moeten onderzoeken of sprake is van een volledige aanvraag en had dan moeten vaststellen dat sprake is van een onvolledige aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte de omvang van het geschil beperkt tot hetgeen is aangevraagd. Over dit betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omvang van het geschil wordt bepaald door de diersoorten waarvoor de ontheffing is aangevraagd en daarom enkel de verleende ontheffing voor 5 diersoorten ter beoordeling voorligt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De bestendige lijn van de Afdeling is dat de diersoorten waarvoor de ontheffing is aangevraagd bepalend is voor de omvang van het geschil. Het bevoegd gezag - in dit geval het college - dient op basis van de aanvraag te besluiten en de diersoorten waarvoor geen ontheffing is gevraagd, staan niet ter beoordeling in de bezwaarfase, in beroep of in hoger beroep. Zie daarvoor onder andere de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5108 (overweging 2.12).

In de voorliggende zaak geeft hetgeen Stichting Woonklimaat Berg en anderen naar voren hebben gebracht geen aanleiding om van die bestendige jurisprudentie af te wijken in dit geval. Daarbij volgt de voorzieningenrechter Stichting Woonklimaat Berg en anderen niet in hun betoog dat deze jurisprudentielijn dient te worden herzien vanwege de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 1.11 van de Wnb. Hierbij is van belang dat de hiervoor beschreven jurisprudentielijn van de Afdeling is ontstaan onder het regime van de inmiddels ingetrokken Flora- en faunawet (hierna: Ffw) en die algemene zorgplicht in vergelijkbare bewoordingen reeds in artikel 2 van de Ffw was opgenomen. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog dan ook geen reden waarom de inwerkingtreding van de Wnb in zoverre tot bijstelling van deze jurisprudentielijn zou moeten leiden.

Dat voor de das, sperwer, buizerd, eekhoorn, boommarter en mogelijk nog andere diersoorten ten onrechte geen ontheffing van de Wnb is aangevraagd zoals Stichting Woonklimaat Berg en anderen betogen, moet gezien het voorgaande in deze procedure derhalve buiten beschouwing blijven. De rechtbank heeft terecht erop gewezen dat dit door middel van een handhavingsprocedure aan de orde kan worden gesteld. Ter zitting is gebleken dat Stichting Woonklimaat Berg en anderen een dergelijke handhavingsprocedure ook zijn gestart en dat daarover inmiddels een procedure bij de rechtbank aanhangig is.

4.    Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college kan worden gevolgd in het standpunt dat geen afbreuk zal worden gedaan aan het streven naar een gunstige staat van instandhouding van de 5 diersoorten waarvoor de ontheffing is verleend. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het weliswaar een aanzienlijk aantal bomen betreft, maar uit de stukken die aan de verleende ontheffing ten grondslag liggen - in het bijzonder het ecologische rapport van Bureau Waardenburg uit 2016 en de notities over de actuele stand van zaken die in de daarop volgende jaren zijn gemaakt - blijkt dat het kappen van bomen voor de aanleg van de westelijke ontsluitingsweg voor de betrokken 5 diersoorten geen afbreuk zal doen aan het streven om deze diersoorten in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Dit komt mede door de beperkte aantasting van het leefgebied en de lage aantallen die van de meeste van die 5 diersoorten aanwezig zijn in het plangebied van de nieuwe weg. Van de 2 vleermuissoorten waarvoor de ontheffing is verleend gaat 1 paarverblijf verloren en wordt 1 paarverblijf tijdelijk verstoord door de werkzaamheden. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de maatregelen die worden getroffen om negatieve effecten voor deze 5 diersoorten te verminderen - zoals het verbeteren van leefgebieden elders, het vangen en elders uitzetten van dieren, het aanleggen van faunapassages, het ophangen van vleermuiskasten en het toepassen van vleermuisvriendelijke verlichting - niet afdoende zullen zijn.

5.    In de overgelegde stukken en tijdens de zitting is door Stichting Woonklimaat Berg en anderen betoogd dat de aanleg van de westelijke ontsluitingsweg niet noodzakelijk is. Kort samengevat hebben zij erop gewezen dat de verkeersdrukte die op de bestaande wegvakken wordt voorspeld door het verkeersmodel van de gemeente tot op heden is uitgebleven en de nieuwe weg voor verbetering van de doorstroming daarom niet nodig is. Daarom ontbreekt een dwingende reden van groot openbaar belang voor de ontheffing als bedoeld in artikel 3.8 van de Wnb, wat betreft de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en de zandhagedis.

Namens het college van burgemeester en wethouders is toegelicht dat de doorstroming op de bestaande wegen vanaf 2009 beter is geweest dan werd verwacht op basis van de prognoses, mede vanwege de economische crisis destijds en omdat ziekenhuis De Lichtenberg, dat veel verkeersbewegingen veroorzaakt, is verplaatst. De verwachting is echter nog steeds dat in de toekomst problemen met de doorstroming zullen ontstaan als de westelijke ontsluitingsweg niet wordt aangelegd.

De voorzieningenrechter acht het vooralsnog niet waarschijnlijk dat in de bodemprocedure door de Afdeling zal worden geoordeeld dat een dwingende reden van groot openbaar belang ontbreekt en de ontheffing daardoor ten onrechte is verleend. Stichting Woonklimaat Berg en anderen hebben ter zitting aan de hand van cijfers en grafieken inzichtelijk gemaakt dat doorstroming op de bestaande wegen tot op heden voldoet aan het gewenste niveau, maar de voorzieningenrechter is er vooralsnog niet van overtuigd dat in de toekomst geen problemen met de doorstroming kunnen ontstaan. Bovendien is de doorstroming niet de enige reden waarom de westelijke ontsluitingsweg wordt aangelegd. Deze weg is ook nodig voor de verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid, waarbij het vooral gaat om de luchtkwaliteit en geluidhinder. Wat betreft dat laatste aspect is ter zitting desgevraagd namens het college van burgemeester en wethouders meegedeeld dat voor de bestaande woningen langs de Daam Fockemalaan - dit is in de bestaande situatie de doorgaande verkeersroute - de geluidsbelasting hoog is en niet genoeg ruimte beschikbaar is om ter plaatse een geluidscherm te plaatsen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het standpunt van het college niet te volgen dat het door Stichting Woonklimaat Berg en anderen voorgestane 'alternatief 10+' tot onvoldoende verbetering van de leefbaarheid leidt, omdat in die variant de Daam Fockemalaan de doorgaande verkeersroute blijft. Deze variant houdt kort gezegd in dat geen nieuw tracé wordt aangelegd, maar dat afhankelijk van waar zich verkeersstremmingen voordoen, de betreffende knelpunten verkeerskundig worden opgelost. Ook wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid volgt de voorzieningenrechter gelet op het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken Stichting Berg en anderen niet in hun betoog dat met het 'alternatief 10+' in zoverre een gelijkwaardig resultaat wordt behaald.

Derhalve ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden om het oordeel van de rechtbank onjuist te achten dat het college met de verbetering van de verkeersdoorstroming, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid dwingende redenen van groot openbaar belang aan de ontheffing voor de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en zandhagedis ten grondslag heeft gelegd en zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere bevredigende oplossing bestaat. Aldus heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel terecht geoordeeld dat de ontheffing in zoverre niet is verleend in strijd met artikel 3.8, vijfde lid, onder a en onder b, sub 3, van de Wnb. Wat betreft de hazelworm en de ringslang hebben Stichting Berg en anderen niet nader onderbouwd waarom de ontheffing voor die twee diersoorten door het college niet kon worden verleend ingevolge artikel 3.10, tweede lid, onder a, van de Wnb.

6.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de verleende ontheffing te schorsen in afwachting van de behandeling van het hoger beroep door de Afdeling en zodoende het op korte termijn kappen van ongeveer 1.500 bomen te beletten. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Helder    w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2019

571.