Uitspraak 200201319/1


Volledige tekst

200201319/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

mr. R. van Asperen, kantoorhoudend te Groningen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 15 februari 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden de vergoeding vastgesteld van de door appellant aan [verzoeker] verleende rechtsbijstand.

Bij besluit van 21 mei 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 23 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 15 februari 2002, verzonden op gelijke datum, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door R.F. [verzoeker] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op gelijke datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 23 april 2001 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij de raad, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan R.F. [verzoeker] is een toevoeging verstrekt ten behoeve van rechtsbijstand in het kader van een procedure inzake herziening en terugvordering van bijstand.

2.2. De rechtbank heeft het beroep dat appellant namens [verzoeker] heeft ingesteld op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuurswet (Awb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat [verzoeker] geen administratief beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 15 januari 2001, waarbij een vergoeding is vastgesteld voor de door appellant aan [verzoeker] verleende rechtsbijstand.

2.3. Appellant stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, nu hij in een fax van 14 juni 2001, verzonden om 12.28 uur, verzocht zou hebben het beroep, ingesteld bij faxbericht van 14 juni 2001, verzonden om 11.02 uur, als vervallen te beschouwen.

2.4. Uit de bewoordingen van het hoger beroepschrift blijkt dat appellant op eigen naam hoger beroep heeft ingesteld. Nu appellant geen eigen persoonlijk belang kan hebben bij het instellen van hoger beroep, is hij niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

2.5. Voor appellant als rechtshulpverlener moet het ten tijde van het instellen van het hoger beroep evident zijn geweest dat dit beroep kansloos zou zijn. Nu er derhalve sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht, dient appellant veroordeeld te worden in de door de raad in verband met de behandeling voor het hoger beroep gemaakte proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. veroordeelt mr. R. van Asperen in de door de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 135,39; het bedrag dient door mr. R. van Asperen te worden betaald aan de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

299.