Uitspraak 200200693/1


Volledige tekst

200200693/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Wehl,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2001, kenmerk 26, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Wehl, sectie L, nummer 359. Dit aangehechte besluit is op 10 januari 2002 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door R.A. de Hoog, ambtenaar van de gemeente zijn verschenen.
Voorts is als partij vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.

Na de zitting zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en hebben toestemming gegeven een tweede behandeling ter zitting achterwege te laten.

2. Overwegingen

2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op het houden van 24 melkkoeien (traditionele huisvesting), 17 stuks jongvee (traditionele huisvesting), 850 gespeende biggen (Groen Label), 55 kraamzeugen (traditionele huisvesting), 38 fokzeugen (Groen Label), 144 fokzeugen (traditionele huisvesting), 1 dekbeer (traditionele huisvesting), 40 opfokzeugen (traditionele huisvesting) en 236 vleesvarkens (traditionele huisvesting).

Ten behoeve van de inrichting is eerder bij besluit van 9 februari 1982 een vergunning krachtens de Hinderwet verleend.

2.2. Ter zitting heeft appellant de beroepsgrond met betrekking tot het ontbreken van de onmiddellijke samenhang, zoals bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Interimwet ammoniak en veehouderij, ingetrokken.

2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.4. Appellant heeft bezwaren aangevoerd die verband houden met de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder. Hij acht de vergunde grenswaarden voor het equivalente geluidniveau te hoog. Hij voert hiertoe onder meer aan dat er ten aanzien van de woningen aan de [locatie] en [locatie] in de periode van 22.00 tot 23.00 uur sprake is van een verruiming van de grenswaarden ten opzichte van de vigerende vergunning van 1982. Hetzelfde geldt volgens appellant voor de woning aan de [locatie] in de dag- en avondperiode.

2.4.1. Uit het bestreden besluit is gebleken dat verweerders voor de beoordeling van geluidhinder hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) en – bij gebreke van een gemeentelijke nota industrielawaai – in het verlengde daarvan de circulaire Industrielawaai (hierna: de circulaire) als uitgangspunt hebben gehanteerd. Blijkens de stukken hebben zij de circulaire bij het vaststellen van de grenswaarden aldus toegepast dat zij aansluiting hebben gezocht bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid, dat 35-40 dB(A) ten aanzien van de woningen van derden gedurende de dagperiode bedraagt. Ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder hebben verweerders onder meer voorschrift B.2.1 aan de vergunning verbonden.

In voorschrift B.2.1 is bepaald dat het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAR,LT) veroorzaakt door de activiteiten binnen de inrichting aan de gevels van woningen van derden (immissiepunten 1 tot en met 8) niet meer mag bedragen dan ten hoogste:

43 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dag);

40 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avond);

30 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nacht).

2.4.2. In de circulaire staan streefwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een landelijke omgeving, waarvan in het onderhavige geval sprake is, gelden als streefwaarden 40, 35 en 30 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Overschrijding van de streefwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid.

Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerders aansluiting hebben gezocht bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Vaststaat evenwel dat een aantal van de in voorschrift B.2.1 opgelegde geluidgrenswaarden, onder andere de ten aanzien van de woningen aan de [locatie] en de [locatie] (immissiepunten 1, 2, 3, 4, 7 en 8) voor de dag- en avondperiode opgelegde geluidgrenswaarden, hoger zijn dan het gemeten referentieniveau van het omgevingsgeluid. Uit de stukken blijkt dat verweerders voor deze waarden het besluit wat betreft de geluidnormering hebben gebaseerd op de onderliggende vergunning van 9 februari 1982.

2.4.3. De Afdeling stelt voorop dat bestaande rechten niet kunnen worden ontleend aan vergunde grenswaarden, maar alleen aan de destijds vergunde activiteiten die een bepaald geluidniveau tot gevolg hebben. Niet in geschil is dat met de in 1982 vergunde bedrijfsactiviteiten de geluidnormen uit 1982 volledig zijn benut.

De Afdeling stelt vast dat in de vergunning uit 1982 de dagperiode liep van 06.00 tot 19.00 uur, de avondperiode van 19.00 tot 22.00 uur en de nachtperiode van 22.00 tot 06.00 uur. De in deze vergunning opgenomen grenswaarden bedroegen ter plaatse van woningen van derden, andere geluidgevoelige bestemmingen en, voorzover binnen een afstand van 50 meter van de inrichting geen woningen van derden of geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn, op enig punt 50 meter van de inrichting 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Vaststaat dat de woningen van derden op 80 tot 150 meter van de inrichting zijn gelegen. Gelet op de rapporten van Adviesburo Van der Boom van 25 maart 2002 en 23 juli 2002 is het aannemelijk dat deze waarden ten aanzien van de woningen van derden neerkomen op een 4 tot 10 dB(A) lager geluidniveau. In de periode van 22.00 tot 23.00 uur zou derhalve op basis van de vergunning uit 1982 het geluidniveau ten aanzien van woningen aan de [locatie] en [locatie] 30 tot 36 dB(A) bedragen en ten aanzien van de woning aan de [locatie] in de dag- en avondperiode 40 respectievelijk 35 dB(A).

In de onderhavige vergunning loopt de dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur, de avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur en de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur. In de periode van 22.00 tot 23.00 uur geldt ten aanzien van de woningen aan de [locatie] en de [locatie] (immissiepunten 1, 2, 3, 4, 7 en 8) een grenswaarde van 37 tot 40 dB(A). Ten aanzien van de woning aan de [locatie] geldt in de dag- en avondperiode een grenswaarde van 43 respectievelijk 40 dB(A). De in de vergunning van 1982 opgenomen grenswaarden in de periode van 22.00 tot 23.00 uur en, wat betreft de woning aan de [locatie], de dag- en avondperiode zijn, omgerekend naar genoemde immissiepunten, derhalve lager dan de in de onderhavige vergunning opgenomen grenswaarden voor die periode. Ten opzichte van de vergunning van 1982 is derhalve wat betreft deze woningen voor deze perioden sprake van een verruiming ten opzichte van de onderliggende vergunning. Het betoog van verweerders ter zitting dat op basis van een bestuurlijke afweging een hogere normstelling mogelijk is doet hier niet aan af nu uit het bestreden besluit niet van een dergelijke afweging door verweerders is gebleken. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.5. Appellant voert verder aan dat ten onrechte geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de cumulatie van stankhinder.

Op grond van de onderhavige vergunning wordt een nieuwe stal, aan de oostzijde van de bestaande stallen, gerealiseerd. Reeds vanwege het ontstaan van deze nieuwe stankbron hadden verweerders moeten onderzoeken of sprake is van een uit het oogpunt van cumulatieve stankhinder aanvaardbare situatie. Het betoog van verweerders dat geen sprake is van uitbreiding ten opzichte van de bestaande rechten doet hier niet aan af. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Wehl van 18 december 2001, kenmerk 26;

III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Wehl in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Wehl te worden betaald aan appellant;

IV. gelast dat de gemeente Wehl aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002.

187-373.