Uitspraak 200200764/1


Volledige tekst

200200764/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vennootschap onder firma [naam v.o.f.], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [namen vennoten],
appellante

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 22 januari 2002 in het geding tussen:

appellante

en

burgemeester en wethouders van Helmond.

1. Procesverloop

Bij brief van 23 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: burgemeester en wethouders), in antwoord op het verzoek van appellante om vergunning voor het uitoefenen van detailhandel in een bedrijfspand aan de [locatie] te [plaats], medegedeeld dat dit gebruik niet is toegestaan.

Bij besluit van 21 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 januari 2002, verzonden op 23 januari 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) voor zover hier relevant het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 4 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft bepaald dat deze zaak versneld wordt behandeld als bedoeld in artikel 8:52, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb).

Bij brief van 25 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellante. Deze is aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In de als bestemmingsplan geldende “4e partiële herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaken 1952”, laatstelijk herzien in 1996, rust op het perceel van appellante de bestemming “Industrie”.

Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor industriële bebouwing.

Ingevolge artikel 2 onder B, sub 1, van de bij het plan behorende gebruiksvoorschriften is het verboden grond en/of opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de van toepassing zijnde bestemming.

Ingevolge artikel 2 onder B, sub 2, van deze gebruiksvoorschriften wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik voor detailhandel.

Ingevolge artikel 2, onder C, sub 1, van de gebruiksvoorschriften verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde onder B. indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Ingevolge artikel 2 onder C, sub 2, van de gebruiksvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde onder B voor detailhandel in auto’s, boten, caravans, grove bouwmaterialen alsmede brandbare en/of explosiegevaarlijke stoffen.

2.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat de in de brief van burgemeester en wethouders van 23 januari 2001 vervatte mededeling aangemerkt dient te worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) waartegen appellante bezwaar kon maken. De rechtbank heeft blijkens haar uitspraak, gelet op het door appellante gestelde spoedeisend belang, uit proces-economische overwegingen aanleiding gezien de zaak ten gronde te behandelen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dit acht de Afdeling onjuist nu burgemeester en wethouders hebben nagelaten te onderzoeken of zij bevoegd en gehouden waren vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 2, onder C, sub 1, van de planvoorschriften, dan wel of zij bevoegd waren tot het verlenen van een buitenplanse vrijstelling. Onder deze omstandigheden doet zich niet de situatie voor dat rechtens nog maar één beslissing mogelijk is.

2.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2001 ongegrond is verklaard en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar. Burgemeester en wethouders dienen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu niet is gebleken van voor vergoeding is aanmerking komende proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 22 januari 2002, AWB 01/1636, voorzover het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2001 ongegrond is verklaard en is bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;

III. draagt burgmeester en wethouders van Helmond op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 327,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op

27-387.