Uitspraak 200200849/1


Volledige tekst

200200849/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Vereniging Milieudefensie", gevestigd te Amsterdam, en [appellant], wonend te [woonplaats] (Duitsland),

en

burgemeester en wethouders van Didam,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2001 hebben verweerders afwijzend beslist op een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een fokzeugenhouderij en vleesvarkensmesterij op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 29 januari 2002, kenmerk 020143, verzonden op 1 februari 2002, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door G. Lebbink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 18.14 van de Wet milieubeheer kan een ieder een orgaan dat bevoegd is ter uitvoering van het bij of krachtens een betrokken wet bepaalde bestuursdwang uit te oefenen, een dwangsom vast te stellen of een vergunning of ontheffing in te trekken, verzoeken daartoe over te gaan.

2.2. Het verzoek van appellanten is gericht tegen de illegale activiteiten op het bedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Appellanten stellen onder meer dat stank- en geluidhinder worden ondervinden, waarbij zij wijzen op het niet schoonhouden van de inrichting, de kadaveropslag, het storten van veevoer, geluidbelastende activiteiten in de avonduren en een overschrijding van het aantal toegestane dieren.

2.3. Voor de onderhavige inrichting is laatstelijk op 11 juli 2000 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. Dit besluit is door de Afdeling bij uitspraak van 12 december 2001, no. 200004385/1, vernietigd. Eerder is voor de inrichting op 19 januari 1999 een revisievergunning verleend.

2.4. Verweerders stellen dat door de vernietiging van het vergunningbesluit van 11 juli 2000 geen sprake meer kan zijn van overtreding van de voorschriften van deze vergunning. Nu appellanten naleving van de voorschriften van deze vergunning hebben verzocht, is door vernietiging van deze vergunning het procesbelang verloren gegaan, aldus verweerders.

2.5. De Afdeling kan de beperkte uitleg die verweerders aan het verzoek van appellanten geven niet volgen. Vaststaat dat als gevolg van de vernietiging van het vergunningbesluit van 11 juli 2000 de vergunning van 19 januari 1999 is gaan herleven. Reeds ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was hier sprake van. Voor het beoordelen van het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen de illegale activiteiten was derhalve de vergunning van 19 januari 1999 bepalend. Door verweerders had beoordeeld moeten worden of de activiteiten in de inrichting in strijd met deze vergunning zijn.

Nu het bestreden besluit een dergelijke beoordeling ontbeert moet worden geoordeeld dat het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.

2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Didam van 29 januari 2002, kenmerk 020143;

III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Didam in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Didam te worden betaald aan appellanten;

IV. gelast dat de gemeente Didam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Gemert
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

243-396.