Uitspraak 201701821/1/R2


Volledige tekst

201701821/1/R2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen (hierna: tezamen en in enkelvoud [appellant sub 1]),
2. [appellante sub 2], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen (hierna: tezamen en in enkelvoud [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
5. [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B], beiden wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen (hierna: tezamen en in enkelvoud [appellant sub 5]),

en

de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan en exploitatieplan "Centrumplan Gilze-Centrumdeel" vastgesteld.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2018, waar [appellant sub 3] en [appellante sub 2], bijgestaan door mr. J.A. Jacobs, advocaat te Breda, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. P. Rutgers en mr. A.J.H. Keijsers, bijgestaan door mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan betreft de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie en maakt een nieuwe centrumontwikkeling mogelijk in Gilze, gemeente Gilze en Rijen. Het plangebied ligt in de dorpskern van Gilze in het gebied tussen de Nieuwstraat, Heuvelstraat en Lange Wagenstraat. Het plan voorziet in de mogelijkheid om in het plangebied een supermarkt, overige detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en woningen te realiseren. Tevens zal aan de kern een nieuwe oost-west route worden toegevoegd. De gemeente zet met onderhavig plan in op een kwalitatieve versterking van de detailhandel in Gilze. De gronden van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] liggen geheel in het plangebied en de gronden van [appellant sub 5] liggen deels in het plangebied. Zij kunnen zich er niet in vinden dat delen van hun tuinen zullen worden gebruikt ten behoeve van het plan. Zij wensen hun tuinen in de huidige omvang te behouden. [appellant sub 4] woont naast het plangebied en is exploitant van een apotheek in de omgeving van het plangebied. Hij vreest onder meer voor de effecten van de voorziene ontwikkelingen op het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning met tuin.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift uitsluitend verzocht zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.

3.1. In de zienswijzenrapportage van 27 september 2016 is ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 1]. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist zou zijn. [appellant sub 1] is bij brief van 14 september 2017 verzocht om toe te lichten waarom de beantwoording van de zienswijze door de raad niet adequaat is geweest en daarin is ook het mogelijke gevolg van het niet toelichten opgenomen. Hij is tot en met 12 oktober 2017 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hij heeft hierop niet gereageerd. Ter zitting is [appellant sub 1] niet verschenen. Het beroep van [appellant sub 1] is dan ook ongegrond.

Beroepen [appellante sub 2] en [appellant sub 3]

4. [appellante sub 2], die woont aan de [locatie 1] te Gilze, en [appellant sub 3], die woont aan de [locatie 2] te Gilze, kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover het achterste deel van hun (achter)tuinen ten behoeve van ontwikkelingen in het plan zullen worden gebruikt en als zodanig zijn bestemd. Zij wensen hun huidige tuinen in de bestaande omvang te behouden. [appellant sub 3] heeft erop gewezen dat hij bij recht een garage in zijn achtertuin heeft gebouwd, die hij ook wil behouden.

Zij betogen dat in het plan met hun belangen onvoldoende rekening is gehouden nu een aanzienlijk deel van hun tuinen in het plan zal worden gebruikt om een nieuwe oost-west route toe te voegen dan wel woningen met tuinen te realiseren. [appellante sub 2] betoogt dat haar gronden niet nodig zijn omdat de door de gemeente gewenste verbinding tussen het westelijke en oostelijk deel van het centrumplan niet nodig is omdat er ook een andere route is die het oostelijke en westelijke deel van het centrum met elkaar verbindt. Voorts betogen zij dat er geen lint van woningen langs de nieuwe verbindingsroute komt zodat ter hoogte van hun tuinen ook geen woningen behoeven te komen. Tevens betogen zij dat hun gronden niet nodig zijn indien de verbindingsroute in zuidelijke richting wordt verplaatst.

[appellante sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor geluidoverlast ten gevolge van het plan. Zij voeren in dit verband aan dat de vrachtwagens voor het bevoorraden van de in het plan voorziene winkels door de Lange Wagenstraat langs hun woningen zullen rijden. Zij wensen dat om overlast te voorkomen geluidwerende voorzieningen worden getroffen aan hun woningen zoals dakisolatie en spouwmuurisolatie. Tevens vrezen zij voor trillingen.

[appellante sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat in het voorstadium is gesproken over een grondruil maar dat hierover niets is terug te vinden in het voorliggende besluit.

[appellante sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat onteigening van de benodigde gronden volgens uitlatingen van de raad niet zal plaatsvinden. Als daar al sprake van is dan is het de vraag of daar financiële middelen voor zijn.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wens van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] om hun gronden buiten beschouwing te laten niet in overeenstemming is met de aan het plan ten grondslag gelegde stedenbouwkundige en ruimtelijke uitgangspunten. De vrees voor geluidoverlast is gelet op de uitkomsten van het aan het plan ten grondslag gelegde Akoestisch onderzoek van 5 januari 2017 ongegrond, aldus de raad. De raad stelt voorts dat het gemeentebestuur, indien er over de aankoop van de gronden geen overeenstemming wordt bereikt met de particuliere grondeigenaren, zal overgaan tot onteigening van de gronden en dat daarvoor financiële middelen beschikbaar zijn. De raad stelt dat de belangen van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] niet onevenredig worden geschaad door het besluit omdat gelet op de oppervlakte van de huidige tuinen ook na planrealisatie nog tuinen overblijven van een niet ongebruikelijke en redelijke omvang.

4.2. De gronden van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] liggen binnen het plangebied. Aan hun gronden is de bestemming "Wonen-1" toegekend en aan de gronden van [appellant sub 3] tevens de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied". Op een deel van de gronden van [appellante sub 2] en [appellant sub 3], waar tuinen zijn gesitueerd, is in het plan voorzien in nieuwe woningen met tuinen of in een verbindingsroute. Uit de stukken blijkt dat in geval van [appellante sub 2] 715 m2 van haar tuin nodig zal zijn en in geval van [appellant sub 3] 157 m2. Na planrealisatie resteren er achtertuinen van ongeveer 200 m2.

4.3. In de plantoelichting is het volgende opgenomen. Voor de nieuwe centrumontwikkeling zijn 2 bestemmingsplannen vastgesteld. Het voorliggende plan heeft betrekking op het westelijk gelegen centrumdeel. Voor het oostelijk gelegen parkdeel van het centrum is in november 2014 het bestemmingsplan "Centrumplan Gilze-Parkdeel" vastgesteld. Hier worden woningen ontwikkeld in een parkachtige omgeving. De hoofdontsluiting tot het plangebied ligt aan de al aanwezige Lange Wagenstraat. In het stedenbouwkundig plan, dat ten grondslag ligt aan beide bestemmingsplannen, is wat de ruimtelijke hoofdopzet betreft aangegeven dat aan de routes in de kern van Gilze een nieuwe oost-west route wordt toegevoegd. Deze nieuwe route verbindt het nieuwe plein met winkels in het westelijk deel met het woongebied in het park in het oostelijk deel. Deze route is bedoeld voor langzaam verkeer. Tevens zullen door het aanleggen van deze route ook visuele zichtlijnen worden gerealiseerd tussen het parkdeel en het centrumdeel. Aan deze route worden grondgebonden woningen op een dorpse schaal ontwikkeld. Voor de samenhang en eenheid in het gebied is het van belang dat aan weerszijden van de nieuwe verbinding bebouwing wordt toegevoegd, aldus de raad.

4.4. Naar het oordeel van de Afdeling leidt hetgeen [appellante sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd niet tot het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de stedenbouwkundige opzet welke ten grondslag ligt aan dit plan. Deze is verwoord in een stedenbouwkundige visie welke de raad ook aan eerdergenoemd plan "Centrumplan Gilze-Parkdeel" ten grondslag heeft gelegd. De raad heeft de ruimtelijke keuzen in onderhavig plan voldoende gemotiveerd, in bijzonder waarom de percelen van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] in deze ontwikkeling moeten worden betrokken. Daarbij heeft de raad in redelijkheid groter gewicht mogen toekennen aan de algemene belangen die zijn gediend met de planontwikkeling dan aan de individuele belangen van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] bij behoud van hun volledige tuin.

4.5. Wat de vrees betreft voor geluidoverlast van het vrachtverkeer op de Lange Wagenstraat ten gevolge van het plan overweegt de Afdeling dat voor de wegen in en rond het plangebied inclusief de Lange Wagenstraat geluidberekeningen zijn uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek in het kader van de Wro centrumplan" van 5 januari 2017, opgesteld door Anteagroup. Daarbij is zowel het reeds bestaande vrachtverkeer als het verkeer ten gevolge van het plan betrokken. Vast staat dat het wegdek van een stille elementenverharding zal worden voorzien. Gelet hierop en de beperkte toename van het verkeer op de Lange Wagenstraat zal de geluidbelasting in de toekomstige situatie niet toenemen maar zelfs afnemen met 1 dB a 2 dB. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrees voor geluidoverlast niet gegrond is en dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van geluidmaatregelen zoals [appellante sub 2] en [appellant sub 3] voorstellen. De stelling dat zich trillingen ten gevolge van het vrachtverkeer zullen voordoen is niet nader onderbouwd en niet aannemelijk nu het vrachtverkeer niet noemenswaardig zal toenemen omdat het dezelfde route zal nemen die voor de supermarkt die gaat verdwijnen werd gebruikt.

4.6. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellante sub 2] en [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad in het bestreden besluit heeft aangegeven dat ten aanzien van de gronden die niet minnelijk worden verworven het gemeentebestuur het instrument van de onteigening zal inzetten ook ten aanzien van gronden van particulieren. Voor de kosten die moeten worden gemaakt om tot onteigening over te gaan heeft de raad aangegeven dat een gemeentelijke voorziening zal worden getroffen.

4.7. Ten aanzien van de grondruil en de garage waar [appellante sub 2] en [appellant sub 3] op wijzen, is gebleken dat dit in deze procedure niet ter beoordeling staat, maar in het kader van de verwerving van de gronden aan de orde komt.

4.8. Uit het voorgaande volgt dat de betogen falen.

4.9. De beroepen van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.

Beroep van [appellant sub 5]

5. [appellant sub 5], die woont aan de [locatie 3] te Gilze, betoogt dat door de raad niet de juiste procedure is gevolgd. Hij is door de raad door middel van een brief van 23 juni 2016 op de hoogte gesteld van de tervisielegging van het ontwerpplan tot en met 12 juli 2016, terwijl de tervisielegging zes weken behoort te zijn.

[appellant sub 5] betoogt dat in de adviesnota zijn zienswijze ten onrechte ongegrond is verklaard en het gemeentebestuur de raadsleden van een verkeerd advies heeft voorzien. Hij stelt dat de raad daardoor niet op juiste gronden tot een oordeel heeft kunnen komen.

[appellant sub 5] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daardoor het achterste deel van zijn (achter)tuin ten behoeve van ontwikkelingen in het plan zal worden gebruikt en als zodanig is bestemd. Hij wenst zijn huidige tuin te behouden. Hij betoogt dat in het plan met zijn belang onvoldoende rekening is gehouden omdat een aanzienlijk deel van zijn tuin in het plan zal worden gebruikt om parkeerplaatsen te realiseren. Hij stelt dat zijn gronden niet nodig zijn omdat rekening is gehouden met een maximaal aantal parkeerplaatsen dat nodig is in het geval er vijf aaneen gebouwde woningen worden gerealiseerd maar onzeker is of deze woningen er ook komen. In geval er een vrijstaande woning wordt gerealiseerd zijn er veel minder parkeerplaatsen nodig. Voorts betoogt [appellant sub 5] dat door de parkeerplaatsen zijn tuin zodanig wordt ingekort dat om een juiste verhouding tussen bebouwing en tuin te houden een zwembad geruimd moet worden en een deel van de bebouwing afgebroken moet worden. Ten slotte betoogt [appellant sub 5] dat het niet redelijk is dat te realiseren woningen een grotere tuin overhouden dan zijn tuin als de parkeerplaatsen er niet komen.

5.1. De raad stelt dat bij het vaststellen van het benodigde aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen dat nodig is bij een maximale invulling met rijtjeswoningen. Het plan maakt verschillende typen woningen mogelijk. Indien er woningen worden gerealiseerd waarvoor minder parkeerplaatsen nodig zijn en de gronden van [appellant sub 5] niet nodig zijn, kan [appellant sub 5] zijn gronden blijven gebruiken als tuin, aldus de raad. Ook na het afsplitsen van het ten behoeve van het plan benodigde perceelsgedeelte wordt voldaan aan het maximale bebouwingspercentage van 60 van het perceel dat geldt op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woongebied Gilze". Het staat [appellant sub 5] vrij om een andere verhouding bebouwingspercentage en tuin te realiseren, maar noodzakelijk is een dergelijke aanpassing niet, aldus de raad. De raad stelt zich op het standpunt dat de belangen van [appellant sub 5] niet onevenredig worden geschaad door het bestreden besluit omdat gelet op de oppervlakte van de huidige tuin na planrealisatie nog een tuin overblijft met een niet ongebruikelijke en redelijke omvang.

5.2. De gronden van [appellant sub 5] liggen deels binnen het plangebied. Aan de gronden die binnen het plangebied zijn gesitueerd is de bestemming "Wonen-2" en de aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Op een deel van de gronden van [appellant sub 5] waar zijn achtertuin is gesitueerd kunnen parkeerplaatsen worden gerealiseerd en die zijn daar ook voorzien. Uit de stukken blijkt dat 276 m2 van zijn achtertuin nodig zal zijn bij een maximale invulling met parkeerplaatsen. Na planrealisatie resteert een achtertuin van ongeveer 425 m2.

5.3. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Het ontwerpplan heeft in de periode van 1 juni 2016 tot en met 12 juli 2016 ter inzage gelegen. In de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpplan.

5.4. In onderdeel 9 van de zienswijzenrapportage van 27 september 2016 geeft de raad zijn reactie op de zienswijze van [appellant sub 5] en is aangegeven of de ingediende zienswijze wel of niet leidt tot een aanpassing van het plan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 5] heeft de raad geen aanleiding gezien tot wijziging van het plan. [appellant sub 5] heeft niet gemotiveerd waarom de zienswijzerapportage niet deugdelijk zou zijn. De zienswijzenrapportage ligt ten grondslag aan het bestreden besluit en daarmee heeft de raad de zienswijze bij de besluitvorming omtrent vaststelling van het bestemmingsplan betrokken.

5.5. De Afdeling stelt vast dat de raad wat betreft de parkeerbehoefte terecht rekening heeft gehouden met de maximale mogelijkheden van het plan. In het plan is een flexibele regeling opgenomen voor uiteenlopende typen woningen. De raad heeft toegelicht dat de vraag een rol zal spelen bij het type woning dat uiteindelijk wordt gerealiseerd. Gelet hierop is terecht rekening gehouden met het ruimtebeslag dat nodig zal zijn voor een maximaal benodigd aantal parkeerplaatsen.

5.6. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 5] ten aanzien van de verhouding van bebouwde en onbebouwde ruimte na planrealisatie, overweegt de Afdeling als volgt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat die verhouding ook nadat de tuin is ingekort nog steeds voldoet aan het ter plaatse geldende maximale bebouwingspercentage van 60 van het perceel. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betreffende verhouding geen aanleiding gaf om het plan voor de in aanmerking te nemen gronden van [appellant sub 5] niet vast te stellen.

5.7. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich na afweging van de betrokken belangen, ook gelet op de omvang van de tuin na planrealisatie, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de planontwikkeling in zoverre zwaarder diende te wegen dan het belang van [appellant sub 5] bij behoud van zijn volledige tuin.

5.8. De betogen falen.

5.9. Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.

Beroep van [appellant sub 4]

6. [appellant sub 4], die woont aan de [locatie 4] te Gilze, tevens exploitant van [Apotheek], gevestigd aan de [locatie 5] te Gilze, komt op hierna te bespreken gronden op tegen het plan.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening

7. [appellant sub 4] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld omdat de actuele regionale behoefte aan een supermarkt, andere winkels en maatschappelijke voorzieningen niet is aangetoond ook omdat onzeker is dat een supermarkt en het gezondheidscentrum, in de planregels als AHOED aangemerkt, zullen worden verplaats naar het plangebied.

7.1. De raad stelt dat de actuele regionale behoefte aan een supermarkt, andere winkels en maatschappelijke voorzieningen is aangetoond en verwijst voor de onderbouwing naar het rapport "Ruimtelijk-functionele onderbouwing Centrum Gilze" van januari 2017 van onderzoeksbureau BRO (hierna: het rapport van BRO). Er is behoefte aan 2 supermarkten in Gilze met enige uitbreidingsruimte. Een van de twee thans aanwezige supermarkten in Gilze is wegbestemd op de oude locatie en die locatie wordt herontwikkeld. In het plangebied zal een supermarkt worden gevestigd en de bestaande oppervlakte zal worden uitgebreid. De centrumbestemmingen, behoudens de woonvlakken, die zijn toegekend, betreffen globale bestemmingen en kennen een brede invulling met veel gebruiksmogelijkheden waaronder maatschappelijke voorzieningen. Een van de mogelijkheden betreft een gezondheidscentrum maar invulling daarmee is niet noodzakelijk. Zoals ook is aangegeven in de rapportage van BRO, wordt met de nieuwe centrumontwikkeling in het plan vooral ook ingezet op een kwalitatieve versterking van de detailhandelstructuur in Gilze om die toekomstbestendig te maken, aldus de raad.

7.2. Artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro verplicht het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Deze verplichting geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied.

Bij deze behoefte gaat het, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, overweging 9).

7.3. Het plan maakt binnen het plandeel met de bestemming "Centrum-1" een supermarkt van maximaal 1.700 m2 mogelijk. Tevens is het gebruik van de gronden ten behoeve van horeca en/of overige detailhandel binnen de plandelen met de bestemmingen "Centrum-1" en "Centrum-2" toegestaan tot een gezamenlijk maximum oppervlakte van 1.050 m2 bedrijfsvloeroppervlak, met dien verstande dat de maximale omvang per detailhandel- respectievelijk horecavestiging maximaal 175 m2 bedrijfsvloeroppervlak bedraagt. De voor "Centrum-3" aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. In de planregels zijn maatschappelijke voorzieningen gedefinieerd als educatieve, (para)medische (waaronder een AHOED), sociale, levensbeschouwelijke, verzorgd wonen (waaronder aanleunwoningen en begeleid wonen) en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca (categorie 1 en 2) in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen, daaronder niet begrepen uitvaart gerelateerde activiteiten.

7.4. Wat de behoefte betreft is in het rapport van BRO geconstateerd dat er in Gilze ten opzichte van vergelijkbare plaatsen een zeer beperkt winkelaanbod is. Er is tevens ruimte voor 2 supermarkten in Gilze. Uit de vraag en aanbod gegevens blijkt dat er wat het winkelaanbod betreft in de dagelijkse sector ruimte is voor uitbreiding. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat een thans buiten het plangebied aanwezige tweede supermarkt in Gilze zal verdwijnen en in het plangebied een nieuwe supermarkt wordt gevestigd. Tevens is vastgesteld dat het horeca-aanbod in Gilze beperkt is en daar ook nog ruimte voor is. De bestemming "Centrum - 3" waar ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn met een gezondheidscentrum, kent ruime gebruiksmogelijkheden. Met dit plan is de verplaatsing van een gezondheidscentrum naar het plangebied mogelijk gemaakt maar ook andere functies zijn mogelijk. Voor zover het plan wat betreft de horeca en/of overige detailhandel een beperkte overschrijding van de kwantitatieve behoefte met zich brengt, is er op gewezen dat het plan tot doel heeft een kwalitatieve impuls te geven aan de detailhandel in Gilze.

In het rapport van BRO is ook de kwalitatieve behoefte aan de nieuwe centrumontwikkeling onderzocht en beschreven. In het rapport is vermeld dat er behoefte is aan een versterking van de detailhandel in Gilze. Dit kan worden bereikt door een concentratie van een aantal voorzieningen in het centrum van Gilze. Door een aantrekkelijke plek te creëren in het nieuwe centrum wordt een nieuwe dynamiek gegeven aan met name het Retail landschap van Gilze. Een supermarkt van moderne omvang met ruime parkeermogelijkheden en een goede bereikbaarheid in het centrum van Gilze zoals voorzien in het plan zal bijdragen aan een betere consumentenverzorging. Deze supermarkt zal een belangrijke trekker zijn voor het centrum van Gilze. Door combinatiebezoek kan het centrumaanbod ook profiteren van de trekkracht van de supermarkt. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot vestiging voor overige detailhandel. Realisatie van horeca rondom het plein zal de verblijfsfunctie van het centrum verhogen en de aantrekkelijkheid van het centrum vergroten. Dergelijke horeca maar ook maatschappelijke voorzieningen passen binnen het profiel van een centrum als dat van Gilze en dragen bij aan de verlevendiging en de belevingswaarde van het centrumgebied. De toekomstbestendigheid van het winkelaanbod in Gilze zal daarmee worden vergroot.

7.5. [appellant sub 4] heeft deze uitgangspunten uit het rapport van BRO niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van het rapport van BRO voor onjuist moet worden gehouden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daar bij de vaststelling van het plan niet van heeft mogen uitgaan.

7.6. In hetgeen [appellant sub 4] heeft betoogd over de actuele regionale behoefte ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is vastgesteld met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro.

7.7. Het betoog faalt.

Groenvoorziening

8. [appellant sub 4] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in een groenvoorziening.

8.1. De raad stelt dat hij er niet voor heeft gekozen om een separate groenbestemming op te nemen in het plan teneinde flexibiliteit te behouden bij de inrichting van het openbaar gebied. Wel is de mogelijkheid voor het realiseren van groenvoorzieningen in verschillende bestemmingen opgenomen en zal er op verschillende locaties ook groen worden aangelegd. Ten slotte merkt de raad op dat ook het toekennen van een groenbestemming niet verplicht tot het aanleggen van groen.

8.2. De Afdeling stelt voorop dat het tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van bestemmingen in het plan te bepalen. De Afdeling stelt vast dat er geen afzonderlijke groenbestemming in het plan is opgenomen maar dat ingevolge de (artikelen 3, lid 3.1, 4, lid 4.1, 5, lid 5.1, 6, lid 6.1, aanhef en onder c, van de) planregels de voor "Centrum-1, Centrum-2", "Centrum-3" en "Verkeer-Verblijfsgebied" aangewezen gronden ook zijn bestemd voor de bij deze bestemmingen behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen. Op een groot deel van de gronden in het plangebied rusten deze bestemmingen. Derhalve biedt het plan voldoende ruimte voor het realiseren van groenvoorzieningen.

8.3. Het betoog faalt.

Parkeren

9. [appellant sub 4] betoogt dat vrijwel bij elke bestemming wat het parkeren betreft een afwijkingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders is opgenomen. Volgens [appellant sub 4] leidt dit ertoe dat het college van burgemeester en wethouders kan bepalen wanneer dit het geval is en dat zal dan sterk afhangen van de economische, maatschappelijke en politieke aspecten van een bepaalde ontwikkeling. [appellant sub 4] acht dit in strijd met de rechtszekerheid.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de parkeerdruk afhankelijk is van het uiteindelijk te realiseren programma. In het bestemmingsplan is centraal in het plangebied een royaal parkeerplein opgenomen ten behoeve van de commerciële functies. Daarnaast is in de regels bepaald dat een deel van het woongebied pas mag worden ingevuld indien is gebleken dat het aantal parkeerplaatsen behorende bij de centrumfuncties voldoende is. Ten behoeve van de parkeersituatie is de notitie "Notitie parkeren centrumplan Gilze" opgesteld die als bijlage bij het plan is gevoegd. In deze notitie staat dat bij een maximale invulling van het programma en met inachtneming van de parkeernormen zoals opgenomen in de regels (als bijlage 4) kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De raad heeft nader toegelicht dat uitgangspunt is dat wordt geparkeerd op eigen terrein, dat de voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen geldende parkeernormen bindend zijn voorgeschreven in de planregels en dat deze parkeernormen ook gelden ingeval toepassing wordt gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in bijlage 4 bij de planregels en afgeleid uit de ASVV 2012 van het CROW.

9.2. Artikel 7, lid 7.2.7, van de planregels luidt als volgt:

"Ten aanzien van parkeren binnen de bestemming "Wonen-1" is het volgende overwogen:

a. bij het oprichten en uitbreiden van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen te kunnen afwikkelen. Er dient te worden voorzien in voldoende parkeeraccommodatie conform de parkeernormen zoals opgenomen als bijlage 4.

b. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeeraccomodatie op het perceel wordt voorzien, mits binnen het plangebied anderszins is voorzien in voldoende parkeeraccomodatie en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de parkeersituatie.

Een dergelijke bepaling is ook opgenomen voor de bestemmingen "Centrum-1, "Centrum-2", "Centrum-3" en "Wonen-2".

Artikel 7, lid 7.3.2. van de planregels luidt als volgt:

"Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de artikel 7.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder dat de aanleg en instandhouding van voldoende parkeeraccomodatie, zoals opgenomen in bijlage 4, Parkeernormen, ten dienste van de bestemming 'Centrum - 1', de bestemming Centrum - 2' en de bestemming 'Centrum - 3' is verzekerd."

9.3. Artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro luidt als volgt:

"Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels."

9.4. In de planregels is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk geformuleerd in welk geval gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid. Gelet op de formulering van de afwijkingsbevoegdheid en de daarop door de raad gegeven toelichting ziet de afwijking niet op het aantal te realiseren parkeerplaatsen maar uitsluitend op de locatie waar die plaatsen worden gerealiseerd, in afwijking dus van het uitgangspunt op eigen terrein. De zinsnede dat mits in het plangebied anderszins is voorzien in voldoende parkeeraccomodatie duidt erop dat buiten het eigen terrein maar binnen het plangebied een parkeeroplossing beschikbaar moet zijn met inachtneming van de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 4 wat het aantal te realiseren parkeerplaatsen betreft. Het stellen van de voorwaarde dat geen "onevenredige afbreuk" mag worden gedaan aan de parkeersituatie is niet ongebruikelijk bij een afwijkingsbevoegdheid. Dit begrip biedt het college enige mate van flexibiliteit bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, maar dit is naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig ruim dat dit strijd met het rechtszekerheidsbeginsel oplevert. Het betoog dat het college van burgemeester en wethouders door het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid de parkeerbehoefte kan bepalen kan dan ook niet slagen. In het kader van een procedure over de omgevingsvergunning voor afwijking van het plan kunnen eventueel bezwaren naar voren worden gebracht over de toepassing van de bevoegdheid.

9.5. Het betoog faalt.

Geluid in relatie tot evenemententerrein

10. [appellant sub 4] stelt dat de mogelijkheid tot het houden van evenementen onvoldoende is onderzocht en ingeperkt, omdat er geen rekening is gehouden met het aspect geluid in relatie tot het evenemententerrein ten aanzien van de omliggende woningen.

10.1. In de plantoelichting is aangegeven dat voor evenementen aansluiting is gezocht bij het voorgenomen en binnenkort vast te stellen evenementenbeleid van de gemeente Gilze en Rijen. In het verweer is aangegeven dat ten behoeve van de planregels is aangesloten bij de nota 'Evenementen met een luidruchtig karakter' van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg van januari 1996 en een koppeling is gemaakt met het evenementenbeleid van de gemeente Gilze. De planregels zijn het resultaat van de beoordeling en afweging door de gemeente van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het toestaan dat evenementen plaatsvinden op de betreffende locatie.

10.2. Aan een deel van de gronden in het westelijk deel van het plangebied is de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" met de aanduiding "evenemententerrein" toegekend. In artikel 6 van de planregels zijn regels gesteld met betrekking tot het aantal en de aard/soort evenementen per jaar, de begin- en eindtijden van de evenementen en de tijden waarop de muziek dient te stoppen en het maximale bronniveau in dB(A).

10.3. Het evenementenbeleid is inmiddels op 11 juli 2017 vastgesteld. De raad heeft bij het stellen van de grenswaarden voor het equivalente geluidniveau aansluiting gezocht bij de Nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg van januari 1996 (hierna: de Nota). In de Nota wordt een geluidniveau van meer dan 50 dB(A) in een woning beschouwd als onaanvaardbare hinder; bij een hogere binnenwaarde van 50 dB(A) wordt de spraakverstaanbaarheid onvoldoende. Om een binnenwaarde van ten hoogste 50 dB(A) te garanderen, mag de geluidbelasting op de gevel volgens de Nota maximaal 70 tot 75 dB(A) bedragen. Voor de nachtperiode vanaf 23.00 uur is volgens de Nota niet de spraakverstaanbaarheid, maar slaapverstoring doorslaggevend.

10.4. Uit het samenstel van voorwaarden, zoals opgenomen in artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels blijkt dat de raad acht heeft geslagen op het aspect geluid en evenementen in relatie tot de woon- en leefomgeving. Hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd treft dan ook geen doel.

10.5. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

11. [appellant sub 4] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat door verlies aan privacy en uitzicht. Hij voert aan dat er vanuit de nieuwe woningen die achter zijn woning mogelijk worden gemaakt inkijk in zijn tuin zal zijn. Hij stelt dat de bouwhoogten die westelijk en oostelijk van zijn tuin mogelijk worden gemaakt te hoog zijn.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4] door het realiseren van de woningen niet onevenredig wordt aangetast.

12. Een deel van de tuin van [appellant sub 4] is ingeklemd tussen gronden van het plangebied waaraan de bestemmingen "Centrum - 2" en "Centrum-3" zijn toegekend. De afstand tussen de gevel van de woning van [appellant sub 4] en de plangrens bedraagt ruim 30 m. De afstand tussen het deel van de tuin dat is ingeklemd tussen delen van het plangebied met de vermelde bestemmingen met de bouwvlakken waar onder meer de woningen zijn voorzien, bedraagt ongeveer 6-10 m. Een groot deel van de tuin ligt niet ingeklemd en op grote afstand van de bouwvlakken. De maximale bouwhoogte ter plaatse van de gronden met de bestemming "Centrum-2" bedraagt 12,5 m en ter plaatse van gronden met de bestemming "Centrum-3" 11 m.

12.1. De Afdeling stelt vast dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4] wat de aspecten uitzicht en privacy betreft als gevolg van het plan zal worden beïnvloed doordat vanuit de nieuwe woningen zicht bestaat op diens tuin. Zijn woning ligt evenwel in de kern van Gilze met langs de Nieuwstraat woningen en andere voorzieningen. Ter plaatse van zijn woning en in de directe omgeving daarvan geldt het bestemmingsplan "Centrumgebied-1" met op de omliggende gronden de bestemming "Centrum-1". Binnen deze bestemming zijn tal van centrumfuncties mogelijk en ook aanwezig. Op de gronden van [appellant sub 4] zelf bedraagt de bouw- en goothoogte bijvoorbeeld 11 m en 7 m. Gelet op de situering in de kern van Gilze, de bebouwing in de omgeving en de daar geldende bouwhoogten, de maximale bouwhoogte die in het plangebied aan de zijde van de woning van [appellant sub 4] wordt mogelijk gemaakt, de afstanden die hiervoor zijn genoemd en de inrichting van het plangebied acht de Afdeling de aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4] niet onevenredig in verhouding met de met het besluit te dienen doelen. Wat betreft het aspect uitzicht wordt daarbij in aanmerking genomen dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.

12.2. Het betoog faalt.

12.3. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.

Proceskosten

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018

224.