Uitspraak 201605795/1/A1


Volledige tekst

201605795/1/A1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Saasveld, gemeente Dinkelland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 juni 2016 in zaak nr. 16/22 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2015 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellant] tot het nemen van een besluit ter vergroting van de bestaande bergings- en afvoercapaciteit van het watersysteem, afgewezen.

Bij besluit van 8 december 2015 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2017, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door I. Grevelink, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] woont aan de [locatie] te Saasveld en exploiteert daar een landbouwbedrijf en veehouderij. Voor dit perceel en omliggende gronden zijn in het Waterbeheerplan 2010-2015 van het toenmalige waterschap Regge en Dinkel normen vastgesteld met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans.

Bij brief van 21 mei 2015 heeft [appellant] het waterschap verzocht om overeenkomstig de uitgangspunten van het Waterbeheerplan 2010-2015 een of meerdere projectbesluiten te nemen ter vergroting van de bestaande afvoer- en bergingscapaciteit van het bestaande watersysteem. Aangezien de Waterwet geen projectbesluiten kent, heeft het dagelijks bestuur dit verzoek aangemerkt als een verzoek tot vaststelling van een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. [appellant] heeft deze duiding niet bestreden.

[appellant] stelt dat de openbare weg langs zijn gronden (de Molenbeekweg) niet aan de in het Waterbeheerplan 2010-2015 gestelde norm T=100 voldoet. De norm T=100 houdt in dat de desbetreffende gronden (minder dan) één maal in de 100 jaar onder water kunnen lopen vanwege extreme wateroverlast. Voor de agrarische gronden van [appellant] geldt buiten het bouwvlak de norm van T=25.

Bij besluit van 9 juni 2015, gehandhaafd bij besluit van 8 december 2015, heeft het dagelijks bestuur het verzoek afgewezen, omdat uit berekeningen volgt dat ter plaatse van de openbare weg wordt voldaan aan de norm T=100. Volgens het dagelijks bestuur volgt uit de berekeningen dat bij deze norm een waterpeil hoort van 11,60 m +NAP, hetgeen lager is dan de ligging van de openbare weg.

De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur niet gehouden is tot het vaststellen van een projectplan omdat ter plaatse van de openbare weg wordt voldaan aan de norm T=100.

2. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat de voor zijn agrarische gronden geldende norm T=25 onjuist is en wordt overschreden, hetgeen meebrengt dat die gronden overstromen. De Afdeling overweegt dat het verzoek van 21 mei 2015 tot vaststellen van een projectplan zich richt op de overschrijding van de norm T=100, zodat het dagelijks bestuur en de rechtbank terecht niet zijn ingegaan op de vraag of de norm T=25 wordt overschreden. Voor zover [appellant] de norm T=25 bestrijdt, overweegt de Afdeling dat deze norm is opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015 dat bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 december 2009 is goedgekeurd. Dat besluit is bij uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4055, in rechte onaantastbaar geworden. De juistheid van de norm T=25 kan in deze procedure om die reden niet meer aan de orde worden gesteld.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zich ten aanzien van de ligging van de weg en zijn gronden ten onrechte heeft gebaseerd op de hoogtekaart uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).

3.1. Het AHN is een digitale hoogtekaart voor heel Nederland en wordt gebruikt door onder meer waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat voor water- en waterkeringbeheer. AHN is een samenwerking van de provincies, Rijksoverheid en de waterschappen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet kon baseren op het AHN.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de norm T=100 niet alleen ter plaatse van de openbare weg geldt, maar ook ter plaatse van de daaraan evenwijdig lopende sloot, omdat deze volgens de Wegenwet hoort bij de openbare weg. Hij wijst daarbij ook op een aanlegvergunning.

4.1. Niet de Wegenwet of een aanlegvergunning maar de norm die in het Waterbeheerplan 2010-2015 is vastgelegd, is bepalend voor de vraag welke norm ter plaatse geldt. De norm T=100 voor de openbare weg heeft tot doel de toegankelijkheid en begaanbaarheid van de openbare weg in tijden van wateroverlast te waarborgen. Verder heeft de bermsloot een afwaterende functie. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur de bermsloot niet tot de openbare weg behoefde te rekenen.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat het waterschap niet bevoegd is een duldplicht voor wateroverlast op te leggen. Het gebied waarin de openbare weg ligt is in het bestemmingsplan en de legger niet aangewezen als gebied waarvoor een duldplicht geldt. Het opleggen van een duldplicht is daarom in dit geval in strijd met het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM neergelegde recht op ongestoord genot van eigendom, aldus [appellant].

5.1 Dit betoog faalt. De openbare weg en de gronden van [appellant] zijn niet aangewezen als bergingsgebied. Er geldt ter plaatse dus ook geen verplichting om de tijdelijke berging van water te gedogen. De in het Waterbeheerplan 2010-2015 opgenomen normen met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans zien niet op de verplichting om de tijdelijke berging van water te gedogen. Met deze normen worden ook geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het gebruik van eigendommen.

6. Uit hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd kunnen geen concrete gronden tegen de aangevallen uitspraak worden afgeleid.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017

190.