Uitspraak 201608915/1/A1


Volledige tekst

201608915/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats], gemeente Nijkerk,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 7 november 2016 in zaken nrs. 16/5201 en 16/5202 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2015 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast een gedeelte van de verbouwde woning aan de [locatie], te slopen.

Bij besluit van 27 juli 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaken nrs. 201604211/1/A1 en 201608909/1/A1 ter zitting behandeld op 8 mei 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.I. Liesdek, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij besluit van 9 maart 2015 is aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van zijn woning aan de [locatie]. Aan die vergunning is onder meer een voorschrift verbonden met de verplichting om een gedeelte van de reeds verbouwde woning binnen zes maanden te slopen.

Met de uitspraak van heden in zaak nr. 201604211/1/A1 is het besluit van 9 maart 2015 onherroepelijk geworden.

2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 november 2015 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang met de aan de omgevingsvergunning verbonden sloopverplichting. Het heeft hem gelast om het op de bij het besluit van 9 maart 2015 behorende tekening als zodanig in rood gearceerde gedeelte van de reeds verbouwde woning te slopen op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per week, dan wel een gedeelte daarvan, met een maximum van € 50.000,00.

Vergunningvoorschrift

3. Voor zover [appellant] gronden aanvoert die de totstandkoming van de aan de omgevingsvergunning verbonden sloopverplichting betreffen, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van heden in zaak nr. 201604211/1/A1. Bij die uitspraak is het voorschrift niet vernietigd, zodat de grondslag aan het in bezwaar gehandhaafde dwangsombesluit niet ontvalt.

In deze zaak is het besluit van 9 maart 2015 niet in geding. Aan de gronden die in feite gericht zijn tegen dat besluit, gaat de Afdeling daarom voorbij.

Bijzondere omstandigheden

4. [appellant] voert aan dat de voorzieningenrechter van de rechtbank zijn beroep op bijzondere omstandigheden ten onrechte heeft beperkt tot zijn gestelde financiële belangen. Het is volgens hem ruimtelijk, noch technisch mogelijk om het betrokken gedeelte van de woning te slopen.

4.1. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college in de door [appellant] aangevoerde financiële gevolgen geen aanleiding heeft hoeven zien om van handhaving af te zien. Volgens vaste jurisprudentie biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien.

4.2. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de aan de omgevingsvergunning verbonden sloopverplichting, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

4.3. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat de sloop hoge kosten met zich brengt, de handhaving van de sloopverplichting niet zodanig onevenredig maakt dat daarvan moest worden afgezien. De eerst in hoger beroep naar voren gebrachte stelling dat sloop ruimtelijk en technisch niet mogelijk is, is niet gemotiveerd. Zoals het college in verweer heeft opgemerkt, is het uitvoeren van de last voorts in feitelijk opzicht hetzelfde als het uitvoeren van het aangevraagde en vergunde bouwplan.

4.4. Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017

148.