Uitspraak 201507782/1/A3


Volledige tekst

201507782/1/A3.
Datum uitspraak: 7 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Marken, gemeente Waterland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 augustus 2015 in zaak nr. 14/4705 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Waterland.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2014 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] een Drank- en Horecavergunning, een exploitatievergunning en een terrasvergunning verleend voor de Klompenmakerij Marken.

Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank heeft de burgemeester bij besluit van 26 november 2015 opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar, het besluit van 29 april 2014 gehandhaafd voor zover dat ziet op de Drank- en Horecavergunning en de exploitatievergunning en herroepen voor zover daarbij [vergunninghouder] een terrasvergunning is verleend.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [vergunninghouder] heeft een klompenmakerij aan de [locatie] te Marken. Ten behoeve van die klompenmakerij heeft hij een Drank- en Horecavergunning, een exploitatievergunning en een terrasvergunning aangevraagd. De burgemeester heeft hem die vergunningen bij het besluit van 29 april 2014 verleend. [appellant] woont op ongeveer 25 meter van de klompenmakerij en het terras en vreest onder meer aantasting van zijn woongenot en waardedaling van zijn woning.

2. De burgemeester heeft aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het verlenen van de exploitatievergunning niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het college van burgemeester en wethouders op 25 februari 2014 een omgevingsvergunning heeft verleend voor wijziging van het toegestane gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van [locatie] naar horeca. De bezwaren die daartegen zijn ingediend, heeft het college bij besluit van 17 juni 2014 ongegrond verklaard, zodat horeca ter plaatse is toegestaan. Verder zal het woongenot van [appellant] niet worden aangetast, omdat de klompenmakerij op meer dan 10 m van zijn woning ligt. Voorts is aan de exploitatievergunning de voorwaarde verbonden dat de horeca ondergeschikt moet zijn aan de klompenmakerij. Het terras zal niet leiden tot een onevenredige toename van de druk op de infrastructuur van Marken. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de horecafunctie leidt tot een daling van de waarde van zijn woning, kan hij het college een verzoek om een tegemoetkoming in planschade doen, aldus het in beroep bestreden besluit.

De Drank- en Horecavergunning

3. De rechtbank heeft overwogen dat de beroepsgronden van [appellant] niet gericht zijn tegen de Drank- en Horecavergunning. Zij heeft de rechtmatigheid van die vergunning daarom niet beoordeeld. Zij heeft aan de vernietiging ten grondslag gelegd dat de burgemeester niet op de juiste wijze heeft beoordeeld wat de invloed van het terras is op de woon- en leefsituatie in de omgeving. Verder was de burgemeester niet bevoegd een terrasvergunning te verlenen, omdat het terras zich niet op de openbare weg bevindt maar op het eigen terrein van de klompenmakerij.

3.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beroep van [appellant] zich niet richtte tegen het handhaven van de Drank- en Horecavergunning, nu hij geen gronden in beroep had aangevoerd die daarop zagen en hij dit ook niet in bezwaar had gedaan. De rechtbank heeft evenwel het besluit van 2 oktober 2014 ook vernietigd, voor zover de burgemeester daarbij het verlenen van de Drank- en Horecavergunning heeft gehandhaafd. Daarmee is zij buiten de omvang van het geding getreden. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.

Het besluit van 2 oktober 2014 voor het overige

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester ten tijde van het in beroep bestreden besluit mocht uitgaan van de geldigheid van het besluit van 25 februari 2014. Bij dat besluit had het college een omgevingsvergunning verleend om het gebruik van een deel van het pand en bijbehorende gronden aan de [locatie] te wijzigen in een aan de klompenmakerij ondergeschikte horecafunctie met een terras. De bezwaren daartegen heeft het college bij besluit van 17 juni 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit bij uitspraak van 17 maart 2015, in zaaknr. 14/2773, evenwel vernietigd en het besluit van 25 februari 2014 herroepen. [appellant] wijst er op dat aan een vernietiging van een besluit door de rechter terugwerkende kracht toekomt. Volgens [appellant] kon de burgemeester bij het nemen van het thans in beroep bestreden besluit niet zonder meer uitgaan van de geldigheid van de omgevingsvergunning, nu deze op dat moment nog niet onherroepelijk was.

4.1. Ingevolge artikel 2:28a, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Waterland 2010 (hierna: APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

Ingevolge het tweede lid weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Ingevolge het derde lid kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Ingevolge het vierde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

De rechtbank heeft het besluit van 2 oktober 2014 voor zover dit ziet op de exploitatievergunning vernietigd omdat de burgemeester niet op de juiste wijze heeft beoordeeld wat de invloed is van het terras op de woon- en leefsituatie in de omgeving en heeft opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het betoog van [appellant] komt er op neer dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 2 oktober 2014 niet heeft vernietigd en, in aansluiting daarop, het besluit van 29 april 2014 niet heeft herroepen omdat de burgemeester zich ten onrechte heeft gebaseerd op de omgevingsvergunning nu deze ten tijde van de uitspraak was vernietigd, waardoor zich een verplichte weigeringsgrond, te weten strijd met het bestemmingsplan voordeed.

De rechtbank heeft evenwel terecht overwogen dat een heroverweging dient plaats te vinden op basis van het recht dat geldt en de feiten en omstandigheden zoals die zich voordoen op het tijdstip dat wordt besloten op het bezwaar. Ten tijde van het besluit op bezwaar van 2 oktober 2014 was een omgevingsvergunning verleend voor het van het geldende bestemmingsplan afwijkende gebruik van een deel van het pand en bijbehorende gronden en was deze vergunning rechtsgeldig in werking. Als gevolg hiervan deed de weigeringsgrond strijd met het bestemmingsplan zich op dat moment niet voor, zodat voor de burgemeester geen grond aanwezig was de exploitatievergunning om die reden te weigeren. Hoewel [appellant] terecht betoogt dat vernietiging van een besluit door de rechter in beginsel de vernietiging van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met zich brengt tot het tijdstip waarop het besluit werd genomen, zodat dit besluit geacht wordt nooit te hebben bestaan, betekent dit niet dat als direct gevolg daarvan automatisch ook de rechtmatigheid van het besluit over de exploitatievergunning wordt aangetast. Het beginsel van de terugwerkende kracht waarop [appellant] zich beroept voert niet zo ver dat de burgemeester het besluit van 2 oktober 2014 waarbij de verlening van de exploitatievergunning in stand is gelaten niet heeft kunnen nemen. Het mogelijk in stand blijven van een exploitatievergunning voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan brengt overigens niet met zich dat met deze activiteit kan worden aangevangen. Voor het uitoefenen van de activiteit zijn immers beide vergunningen benodigd.

Het betoog faalt.

4.2. Gelet op hetgeen de Afdeling ambtshalve heeft overwogen onder 3.1, is het hoger beroep gegrond. De uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van de burgemeester van 2 oktober 2014 heeft vernietigd, in zoverre daarbij het verlenen van de Drank- en Horecavergunning bij besluit van 29 april 2014 is gehandhaafd.

Doorzending besluit van 26 november 2015

4.3. De burgemeester heeft in dit geval, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, op 26 november 2015 een nieuw besluit op bezwaar over de op 29 april 2014 verleende exploitatievergunning genomen. Bij dit besluit heeft de burgemeester het bezwaar van [appellant] wederom ongegrond verklaard en heeft hij de exploitatievergunning in stand gelaten. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van de Awb, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.

Ingevolge artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb, kan het beroep tegen het nieuwe besluit worden verwezen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.

De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 26 november 2015 verwijzen naar de rechtbank. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

Ten tijde van het nemen van het nieuwe besluit van 26 november 2015 was de omgevingsvergunning van 25 februari 2014, die bij de beoordeling van de exploitatievergunning is betrokken, herroepen. De rechtbank heeft, naast het nieuwe besluit over de exploitatievergunning van 26 november 2015, tevens het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 7 oktober 2015, waarbij zijn bezwaar tegen een op 5 juni 2015 verleende nieuwe omgevingsvergunning ongegrond is verklaard, ter behandeling naar de Afdeling doorgezonden. Aangezien tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 maart 2015, in zaaknr. 14/2773 geen hoger beroep is ingesteld en ook overigens geen procedure in hoger beroep aanhangig is bij de Afdeling over de omgevingsvergunning, dient de rechtbank dit beroep te beoordelen. Nu ten tijde van het nieuwe besluit van 26 november 2015 wederom een omgevingsvergunning was verleend, deed strijd met het bestemmingsplan zich op dat moment, wederom niet voor. Derhalve zal dienen te worden beoordeeld of de burgemeester de invloed van het terras op de woon- en leefsituatie in de omgeving in het besluit van 26 november 2015 afdoende heeft onderzocht en op de juiste wijze heeft afgewogen. Gelet op een doelmatige behandeling van het geschil, bestaat grond het besluit van 26 november 2015 ter behandeling te verwijzen naar de rechtbank.

5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 augustus 2015 in zaak nr. 14/4705, voor zover daarbij het besluit van de burgemeester van Waterland van 2 oktober 2014, kenmerk D14.0000876/U14.04803, is vernietigd in zoverre daarbij het verlenen van de Drank- en Horecavergunning bij besluit van 29 april 2014, kenmerk D13.0001729/1738, is gehandhaafd;

III. veroordeelt de burgemeester van Waterland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. veroordeelt de burgemeester van Waterland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.020,10 (zegge: duizendtwintig euro en tien cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de burgemeester van Waterland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016

622.