Uitspraak 201606638/1/A2 en 201606638/2/A2


Volledige tekst

201606638/1/A2 en 201606638/2/A2.
Datum uitspraak: 23 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam en Omstreken, gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2016 in zaak nrs. 16/4120 en 16/3857 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college de aanvraag van de stichting om een scholengemeenschap in het huisvestingsprogramma 2016 op te nemen, afgewezen.

Bij besluit van 28 april 2016 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 21 juli 2016 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 november 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [voorzitter] van de stichting en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. Nuijten, advocaat te Amsterdam, en T. Gunning en mr. F. Veldstra, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Voor de voorgeschiedenis van deze zaak verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1533. Kort samengevat komt het erop neer dat de stichting in Amsterdam wil starten met een school voor voortgezet onderwijs op islamitische grondslag. De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3249 zelf voorziend bepaald dat het college uiterlijk 1 augustus 2017 huisvesting aan de stichting verstrekt voor 186 leerlingen. Voor het overige heeft de Afdeling de aanvraag van de stichting afgewezen. In genoemde uitspraak van 1 juni 2016 heeft de Afdeling in aanvulling hierop overwogen dat dit betekent dat het college, zonder dat daarvoor een nieuwe aanvraag hoeft te worden ingediend, er wat betreft de huisvesting voor moet zorgen dat het door de stichting te verzorgen islamitische onderwijs op 1 augustus 2017 daadwerkelijk kan beginnen en dat de stichting terecht stelt dat zij daarvoor voldoende voorbereidingstijd nodig heeft, waarbij de Afdeling heeft opgemerkt dat de vraag of kan worden voldaan aan de bekostigingsvoorwaarden in deze procedure niet aan de orde is.

3. De stichting heeft de aanvraag ingediend teneinde zeker te stellen dat zij tijdig beschikt over huisvesting voor de start van het schooljaar 2017-2018. De stichting geeft twee redenen waarom zij ruimschoots voor 1 augustus 2017, namelijk per 1 augustus 2016, over duidelijkheid omtrent de huisvesting dient te beschikken. Allereerst is huisvesting vereist om tijdig aanspraak te kunnen maken op startbekostiging. De tweede reden is dat de stichting over voldoende voorbereidingstijd wil beschikken, in welk verband zij verwijst naar hetgeen de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 1 juni 2016.

4. Het college heeft het bezwaarschrift van de stichting niet-ontvankelijk verklaard omdat de stichting geen procesbelang heeft bij een oordeel over haar bezwaarschrift.

5. Gelet op hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen, als hiervoor samengevat, moet het college uiterlijk 1 augustus 2017 huisvesting aan de stichting verstrekken voor 186 leerlingen en moet de stichting voldoende voorbereidingstijd krijgen. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat de stichting in het licht hiervan geen processueel belang heeft bij de, herhaalde, vaststelling dat zij tijdig, rekening houdend met voldoende voorbereidingstijd, moet kunnen beschikken over huisvesting voor de start van het schooljaar 2017-2018. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting valt, anders dan de stichting stelt, niet af te leiden dat het college geen gevolg zal geven aan de uitspraak van 21 oktober 2015. Het college heeft immers te kennen gegeven, totdat er meer duidelijkheid is over de (definitieve) afloop van het tegen het besluit van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 juli 2016 - waarin de stichting bekostiging is geweigerd voor het met ingang van 1 augustus 2017 verzorgen van onderwijs in Amsterdam en de daaraan voorafgaande activiteiten - aangewende rechtsmiddel, alle noodzakelijke maatregelen te treffen om te kunnen verzekeren dat de stichting per augustus 2017 kan beginnen als de huisvestingsverplichting op dat moment bestaat. Het college heeft bovendien te kennen gegeven dat uiterlijk in februari 2017 - als de voor het Onderwijshuisvestingsplan 2017 benodigde kredieten door de gemeenteraad beschikbaar zijn gesteld - een uitvoeringsoverleg met de stichting zal plaatsvinden, waarbij onder meer wordt gesproken over de locatie die de gemeente ter beschikking stelt en over de verdere planning.

Voor zover de stichting betoogt dat haar procesbelang is gelegen in de omstandigheid dat voor startbekostiging reeds nu een adres is vereist, faalt dit betoog. De stichting heeft geen besluit of ander schriftelijk stuk van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: de DUO) overgelegd, waaruit blijkt dat de stichting om tijdig in aanmerking te kunnen komen voor startbekostiging reeds nu over een adres voor de school dient te beschikken. In de door de stichting bij het verzoek om een voorlopige voorziening gevoegde "Toelichting bij aanvraag" staat slechts dat voor eventuele toekenning van een startdatum van bekostiging van belang is dat passende huisvesting beschikbaar is. Het college stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat in hetgeen de stichting naar voren heeft gebracht geen grond is gelegen voor het oordeel dat niet kan worden afgegaan op de door het college overgelegde berichten van de DUO, waarin staat dat de stichting voor 1 mei 2017 moet aantonen dat huisvesting beschikbaar is gesteld om voor startbekostiging in aanmerking te komen.

Het betoog van de stichting faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van Dokkum
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016

480.