Uitspraak 201603931/1/R6


Volledige tekst

201603931/1/R6.
Datum uitspraak: 28 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

provinciale staten van Gelderland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2016 hebben provinciale staten het inpassingsplan "N317 rotonde Bontebrug" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

Provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2016, waar [appellant] en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. M. Heerings, advocaat te Den Haag, en J. Wezenberg, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad van de gemeente Oude IJsselstreek, vertegenwoordigd door B. Kippers, werkzaam bij de gemeente.

Overwegingen

1. Het inpassingsplan voorziet erin om de reguliere kruising van de Ulftseweg, de Oversluis en de Dinxperloseweg te Ulft te vervangen door een rotonde. Verder voorziet het plan erin om de naastgelegen kruising van de Dinxperloseweg en de Voorstsestraat aan te passen en om tussen de Bontebrug en de Ulftseweg een fiets-/voetpad aan te leggen. Provinciale staten achten deze voorzieningen noodzakelijk uit een oogpunt van een veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer.

[appellant] is eigenaar van een perceel dat in de onmiddellijke nabijheid ligt van de kruising van de Ulftseweg, de Oversluis en de Dinxperloseweg. Hij woont op dit perceel en heeft ter plaatse ook een kantoorruimte in gebruik. Een deel van het perceel is nodig voor het aanleggen van de rotonde. Dit perceelsgedeelte is thans in gebruik als grasland dat is voorzien van een bomenrij. [appellant] kan zich om een aantal redenen niet met het plan verenigen.

2. Bij de vaststelling van een inpassingsplan hebben provinciale staten beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die zij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. [appellant] heeft aangevoerd dat provinciale staten het inpassingsplan op oneigenlijke gronden hebben vastgesteld. In dat verband heeft hij naar voren gebracht dat terughoudend moet worden omgegaan met het opstellen van zodanige plannen in plaats van reguliere, door de raad van de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen. Voor provinciale inpassingsplannen bestaat alleen ruimte als de ligging en invulling van de voorziene ontwikkeling voornamelijk door de provincie worden bepaald, aldus [appellant]. In dit geval is er naar zijn mening echter vooral inbreng door de gemeente geweest. [appellant] heeft verder gesteld dat de provincie hem niet alle stukken over het contact met de gemeente ter beschikking heeft gesteld die in dit opzicht relevant zijn.

3.1. Provinciale staten hebben opgemerkt dat de kruising van de Ulftseweg, de Oversluis en de Dinxperloseweg deel uitmaakt van de provinciale weg N317. Verder hebben zij erop gewezen dat uit een probleemanalyse die is uitgevoerd naar de verkeerssituatie op het betrokken weggedeelte, naar voren is gekomen dat ter plaatse van het plangebied knelpunten bestaan op het gebied van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. De conclusies van de analyse zijn vastgelegd in de rapportage "trajectverkenning N317 traject 136, Doetinchem-Dinxperlo" van 17 december 2012. In verband met het voorgaande hebben provinciale staten zich bevoegd geacht om voor het gebied een inpassingsplan vast te stellen. Provinciale staten hebben verder gesteld dat zij alle relevante (e-mail)correspondentie tussen de provincie, de gemeente en de politie inzake het inpassingplan en het in voorbereiding zijnde verkeersbesluit voor het gebied hebben doen toekomen aan [appellant].

3.2. Ingevolge artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen provinciale staten indien sprake is van provinciale belangen, de betrokken gemeenteraad gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vaststellen.

Blijkens de toelichting bij het plan hanteren provinciale staten in aanvulling op deze wettelijke eis als voorwaarde voor het vaststellen van een inpassingsplan dat er weinig ruimte is voor lokale afweging, dat wil zeggen dat de ligging en de invulling voornamelijk door de provincie worden bepaald. Verder hanteren zij als voorwaarde dat het project efficiënter en/of sneller kan worden uitgevoerd doordat een provinciaal inpassingsplan wordt opgesteld.

3.3. Bij de behandeling van het beroep is gebleken dat het inpassingsplan de steun heeft van de gemeente Oude IJsselstreek. Dat neemt echter niet weg dat, nu het gaat om een kruising met een provinciale weg, het provinciaal belang mede in het geding is. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat het wegontwerp door de provincie wordt bepaald. Door daarnaast het ruimtelijk plan op te stellen wordt volgens de toelichting efficiënt gewerkt en kan het project naar verwachting sneller worden uitgevoerd. Er bestaat geen grond om aan de juistheid van deze opmerkingen in de toelichting te twijfelen. Derhalve bestaat ook geen aanleiding voor de conclusie dat het in geding zijnde plan niet de vorm van een provinciaal inpassingsplan had mogen krijgen. Hetgeen [appellant] heeft betoogd over het beschikbaar stellen van stukken die het contact met de gemeente over deze aangelegenheid betreffen, behoeft onder die omstandigheid geen verdere bespreking.

Het betoog faalt.

4. [appellant] heeft verder naar voren gebracht dat het inpassingsplan niet had mogen worden vastgesteld alvorens een verkeersbesluit is genomen. Mede door het ontbreken van een verkeersbesluit staat volgens hem niet vast dat de aanleg van de rotonde uit een oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is. Hij heeft er in dat verband ook op gewezen dat volgens de rapportage van 17 december 2012 het belang van de verkeersveiligheid niet tot het aanleggen van de rotonde noopt.

4.1. Volgens provinciale staten komt uit het verrichte onderzoek duidelijk naar voren dat de bestaande situatie als geheel uit een oogpunt van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid een knelpunt vormt. Provinciale staten achten het voorts aannemelijk dat de aanleg van de rotonde en de overige voorzieningen die het inpassingsplan mogelijk maakt, hierin verbetering zullen brengen. Naar hun mening was het niet noodzakelijk om ter zake eerst een verkeersbesluit te nemen, maar ligt het juist voor de hand om eerst een planologische regeling te treffen en pas daarna een verkeersbesluit vast te stellen.

4.2. Provinciale staten hebben erop gewezen dat de N317 een belangrijke regionale verbinding vormt die van Doetinchem naar de grens met Duitsland bij Dinxperlo voert en verscheidene dorpen in de Achterhoek ontsluit. Volgens hen heeft de bestaande kruising van de Ulftseweg, de Oversluis en de Dinxperloseweg onvoldoende capaciteit om de verkeersstromen vloeiend af te wikkelen en is het op dit moment moeilijk om op een veilige manier te kunnen afslaan op het kruispunt. Daarbij hebben provinciale staten zowel het oog op gemotoriseerd verkeer als op fietsers. Naar de mening van provinciale staten laten ook de mogelijkheden om het kruispunt van de Dinxperloseweg en de Voorstsestraat per fiets over te steken op dit moment te wensen over, terwijl tussen de Bontebrug en de Ulftseweg een schakel in een bestaande fietsverbinding ontbreekt. Volgens provinciale staten wordt voor deze knelpunten een oplossing bereikt door de voorzieningen die in het inpassingsplan mogelijk worden gemaakt. In dat verband hebben zij opgemerkt dat de rotonde het voor het gemotoriseerde verkeer gemakkelijker maakt ter plaatse af te slaan en dat ook het fietsverkeer baat heeft van de maatregelen die in het plan zijn voorzien. Provinciale staten hebben er daarbij onder meer op gewezen dat de aanwezigheid van de rotonde een zeker snelheidsremmend effect op het gemotoriseerde verkeer zal hebben hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt. Verder hebben zij opgemerkt dat het enige in aanmerking komende alternatief voor een rotonde een verkeersregelinstallatie is. Een dergelijke voorziening zou vanwege de in dat geval noodzakelijke aanleg van voorsorteervakken echter meer ruimtebeslag hebben dan een rotonde, aldus provinciale staten. In verband daarmee is niet voor een verkeersregelinstallatie gekozen.

In hetgeen [appellant] heeft betoogd kan geen grond worden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze stellingen van provinciale staten. De omstandigheid dat in de rapportage van 17 december 2012 is vermeld dat vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid niet direct aanleiding bestaat om een rotonde aan te leggen, maakt dit niet anders. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de zogenoemde factsheets met nummers 17 en 18 van de rapportage naar voren komt dat het belang van de vlotte afwikkeling van het verkeer ter plaatse wel om maatregelen vraagt. Voorts is in deze factsheets vermeld dat een rotonde ter plaatse uit een oogpunt van verkeersveiligheid zekere voordelen heeft. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat provinciale staten zich op het standpunt hebben mogen stellen dat het belang van de veiligheid en vrijheid van het verkeer is gediend met het plan en, gelet daarop, ook het belang van een goede ruimtelijke ordening.

Het standpunt van [appellant] dat provinciale staten het plan pas hadden mogen vaststellen nadat ter zake een verkeersbesluit is genomen, vindt geen steun in het recht. Daarbij is in beschouwing genomen dat eerst nadat het plan is vastgesteld duidelijkheid zal kunnen ontstaan over de vormgeving van de beide kruisingen en het fietspad. In het licht daarvan is het niet onlogisch om pas in een later stadium over te gaan tot het nemen van een verkeersbesluit. Voor zover [appellant] in beroep heeft gewezen op het opheffen van een fietspad voor zijn woning, merkt de Afdeling op dat daarin niet is voorzien in het inpassingsplan maar in een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek van 19 januari 2011. Dit besluit is in deze procedure niet aan de orde. [appellant] heeft verder betoogd dat niet wordt voldaan aan de zogenoemde Duurzaam Veilig-principes doordat het voornemen bestaat geen bromfietsen toe te laten op de rijbaan van de rotonde. Hierover wordt opgemerkt dat het inpassingsplan in dit opzicht nog geen keuze bevat. Het plan laat zowel het afwikkelen van bromfietsverkeer via de fietspaden als via de rijbaan toe. Eerst in het nog te nemen verkeersbesluit zal worden bepaald welke route dit verkeer zal moeten volgen. In deze procedure kan dit aspect niet aan de orde komen.

De betogen falen.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Koeman w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016

195.