Uitspraak 201506845/1/R2


Volledige tekst

201506845/1/R2.
Datum uitspraak: 11 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (hierna: LTO Noord), gevestigd te Haarlem,
appellante,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2015, kenmerk PDN/2015-081, heeft de staatssecretaris het gebied "Kolland & Overlangbroek" op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206; hierna: Habitatrichtlijn).

Tegen dit besluit heeft LTO Noord beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2016, waar LTO Noord, vertegenwoordigd door ing. A.D. Middag en C. Lekkerkerker, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Strookman en ir. D. Bal, beiden werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

Het Natura 2000-gebied

1. Het gebied "Kolland & Overlangbroek" (hierna: het gebied) is gelegen in het zuidoosten van de provincie Utrecht en omvat de deelgebieden Kolland, Oud Kolland en Overlangbroek. De deelgebieden liggen in het stroomgebied van de Kromme Rijn en Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en de Utrechtse Heuvelrug. Voorts liggen alle deelgebieden aan of nabij de Amerongerwetering.

2. Het gebied is door de Europese Commissie bij beschikking van 7 december 2004 op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst. Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn bestaat derhalve de verplichting tot aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn. In het bijzonder vanwege de in de deelgebieden aanwezige essenhakhoutbossen is het gebied bij het bestreden besluit aangewezen als Natura 2000-gebied voor het prioritaire habitattype vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (H91EOC). Voor dit habitattype is als instandhoudingsdoelstelling opgenomen "uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit". In de nota van toelichting bij het bestreden besluit is vermeld dat de landelijke staat van instandhouding van dit subtype op de aspecten oppervlakte en kwaliteit is beoordeeld als "matig ongunstig". De landelijke doelstelling "uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit" sluit hierbij aan. Een uitbreidingsopgave voor oppervlakte wordt blijkens de nota van toelichting nagestreefd in de gebieden waar potentie is voor uitbreiding. In de nota van toelichting is in dit verband vermeld dat het deelgebied Overlangbroek potentie heeft om de instandhoudingsdoelstelling te realiseren, omdat vernattingsmaatregelen die noodzakelijk zijn voor behoud van goede kwaliteit van het habitattype in Overlangbroek, ook zullen leiden tot uitbreiding van de aanwezige oppervlakte in dit deelgebied.

Deelgebied Overlangbroek

3. LTO Noord betoogt dat het deelgebied Overlangbroek ten onrechte als Natura 2000-gebied is aangewezen. Hiertoe voert zij aan dat het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) niet voorkomt in het zuidwestelijke deel van dit deelgebied. Voorts voert zij aan dat voor de instandhouding van dit habitattype in het noordoostelijke deel van dit deelgebied onder meer de aanwezigheid van rivierkwel in het gebied doorslaggevend is. Onder verwijzing naar onder meer het rapport "Inrichting hydrologisch meetnet en meting grondwaterkwaliteit in ’t Nijveld, Asselse Heide, Zuylesteijn, Kolland en Overlangbroek" van 2010, opgesteld door ecologisch adviesbureau Giesen & Geurts, betoogt LTO Noord dat uit de samenstelling van het grondwater in het deelgebied Overlangbroek kan worden afgeleid dat dit deelgebied niet wordt beïnvloed door water uit de rivier Nederrijn. Dit heeft tot gevolg dat het aanwezige habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) in het noordoostelijke deel van dit deelgebied op korte termijn zal verdwijnen, aldus LTO Noord.

3.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het deelgebied Overlangbroek is aangewezen vanwege het voorkomen van het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) in het noordoostelijke deel van dit deelgebied. Voorts stelt hij dat op de hoger gelegen gronden in het zuidwestelijke deel als gevolg van vernattingsmaatregelen ontwikkeling van dit habitattype kan plaatsvinden.

3.2. Het deelgebied Overlangbroek, voor zover in geschil, is in overeenstemming met de aanmelding van het gebied en de plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang aangewezen. Vast staat dat het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) voorkomt op gronden in het noordoostelijke deel van het deelgebied Overlangbroek. Voorts is in de nota van toelichting bij het bestreden besluit toegelicht dat in het deelgebied Overlangbroek weliswaar geen directe kwel van rivierwater aanwezig is, maar bij hoge rivierstanden wel een mengsel van rivierwater en regenwater in het oeverwallensysteem onder invloed van drukverschillen omhoog wordt geperst. Gelet hierop heeft rivierwater volgens de staatssecretaris op indirecte wijze invloed op de grondwaterstand in het lager gelegen noordoostelijke deel van het deelgebied Overlangbroek waar het habitattype voorkomt. De staatssecretaris heeft toegelicht dat op deze wijze voldoende kwel in het deelgebied aanwezig is om het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) te behouden. Het betoog van LTO Noord dat uit de samenstelling van het grondwater kan worden afgeleid dat de rivier Nederrijn geen invloed heeft op dit deelgebied, wat daar ook van zij, doet naar het oordeel van de Afdeling niet af aan het gegeven dat het habitattype in het deelgebied aanwezig is en is geen weerlegging van de onderbouwde stelling van de staatssecretaris dat rivierwater op indirecte wijze invloed heeft op de grondwaterstand in het noordoostelijk deel van het deelgebied.

Voorts heeft de staatssecretaris toegelicht dat de in het zuidwestelijke deel van het deelgebied voorkomende bossen geschikt zijn voor ontwikkeling van dit habitattype en dat vernattingsmaatregelen die noodzakelijk zijn voor behoud van goede kwaliteit van het habitattype in Overlangbroek kunnen leiden tot uitbreiding van de aanwezige oppervlakte in dit deelgebied. LTO Noord heeft dit niet gemotiveerd betwist.

Gelet op het voorgaande treft het betoog dat het deelgebied Overlangbroek ten onrechte is aangewezen geen doel.

Het betoog faalt.

Deelgebied Kolland

4. LTO Noord maakt bezwaar tegen de begrenzing van het deelgebied Kolland. Zij betoogt dat ongeveer 18 hectare agrarische gronden ten onrechte binnen de begrenzing van het deelgebied Kolland liggen. Volgens LTO Noord is de begrenzing van dit deelgebied niet gebaseerd op overwegingen van ecologische aard. Hiertoe voert zij aan dat de agrarische gronden geen integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) behoort. De omstandigheid dat de agrarische gronden mogelijk voor een deel minder geschikt worden voor agrarisch gebruik vanwege eventuele vernattingsmaatregelen in het deelgebied, rechtvaardigt volgens LTO Noord niet dat deze gronden volledig worden opgenomen binnen de begrenzing van het deelgebied Kolland.

4.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende agrarische gronden terecht binnen de begrenzing van het deelgebied Kolland zijn opgenomen vanwege de ecologische samenhang met de aangrenzende bospercelen. Volgens de staatssecretaris zijn de agrarische gronden van belang voor duurzame instandhouding van het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) dat op de omliggende bospercelen voorkomt. Daarnaast wijst de staatssecretaris erop dat de agrarische gronden reeds deel uitmaakten van het in 2003 bij de Europese Commissie aangemelde gebied en verdere verkleining van dit deelgebied vanwege de ecologische samenhang niet mogelijk is.

4.2. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, ECLI:EU:C:2000:600, punten 16 en 25).

Bij de aanwijzing van een Natura 2000-gebied bestaat wel een zekere beoordelingsruimte bij de exacte begrenzing. Met betrekking tot de begrenzing van Natura 2000-gebieden zijn in het Doelendocument algemene uitgangspunten opgenomen waarin onder meer staat dat aanpassing van een gebied mogelijk is op grond van het voorkomen van habitattypen en leefgebieden van soorten, rekening houdend met de vereisten voor instandhouding van habitatwaarden en ter verbetering van de algehele samenhang. Zoals in het Doelendocument staat, vormt bij Habitatrichtlijngebieden het aanwezig zijn van een habitattype (of leefgebieden van soorten) het uitgangspunt voor de begrenzing van deze gebieden. Tevens zijn opgenomen terreindelen nodig voor herstel van waarden, voor duurzame instandhouding van de aanwezige waarden en voor de samenhang van het Natura 2000-netwerk.

4.3. Vast staat dat de desbetreffende agrarische gronden deel uitmaken van het aangewezen deelgebied Kolland en dat dit deelgebied, voor zover in geschil, in overeenstemming met de aanmelding van het gebied en de plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang is aangewezen. Voorts staat vast dat de agrarische gronden tussen de in het deelgebied aanwezige bospercelen in liggen en dat het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO) niet voorkomt op de agrarische gronden. Blijkens de nota van toelichting bij het bestreden besluit zijn deze gronden binnen de begrenzing van het deelgebied Kolland opgenomen vanwege de ecologische samenhang met de aangrenzende bospercelen. De staatssecretaris heeft toegelicht dat de desbetreffende agrarische gronden en de bospercelen onderdeel zijn van hetzelfde hydrologische systeem en dat ontwatering van de gronden in dit deelgebied een knelpunt is voor de instandhouding van het habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO). Voor verbetering van de kwelsituatie in de bospercelen ten behoeve van instandhouding van dit habitattype zullen daarom hydrologische maatregelen worden getroffen voor een meer natuurlijk peilbeheer in het gebied. De staatssecretaris heeft toegelicht dat dit betekent dat de grondwaterstand omhoog wordt gebracht door het verondiepen van sloten in zowel de bospercelen als de agrarische gronden om het gebied ten behoeve van behoud van het habitattype te kunnen vernatten. Een dergelijk natuurlijk peilbeheer in het gebied voor verbetering van de kwelsituatie in de bospercelen heeft onder meer vernatting van de desbetreffende agrarische gronden tot gevolg.

Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de desbetreffende agrarische gronden een ecologische samenhang hebben met de omliggende bospercelen die aanwijzing van ook deze gronden als Natura 2000-gebied kan rechtvaardigen. Dat de hydrologische maatregelen ten behoeve van instandhouding van het habitattype volgens LTO Noord niet zullen leiden tot gehele vernatting van alle agrarische gronden, wat daar ook van zij, maakt niet dat de agrarische gronden niet nodig zijn voor duurzame instandhouding van de in het deelgebied aanwezige habitattype vochtige alluviale bossen, subtype C (H91EO). Nu de agrarische gronden uit ecologische overwegingen binnen de begrenzing van het deelgebied Kolland zijn opgenomen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de desbetreffende agrarische gronden niet heeft mogen aanwijzen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Reichardt
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016

772.