Uitspraak 201504093/1/A4


Volledige tekst

201504093/1/A4.
Datum uitspraak: 20 januari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2014 heeft het college zijn beslissing om op 18 december 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 8 april 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 18 december 2014 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.

2. [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar stelt dat zij deze op 18 december 2014 in de klep van de ORAC heeft gedaan. Volgens haar was de ORAC bijna vol waardoor de huisvuilzak niet naar beneden in de container is gevallen. Zij voert aan dat mogelijk iemand anders de huisvuilzak uit de opening heeft gehaald en naast de ORAC gezet. Verder stelt zij op die dag twee huisvuilzakken te hebben weggebracht en betoogt zij dat het niet logisch is dat zij één zak naast de ORAC zou hebben geplaatst terwijl zij de andere zak er wel in heeft gedaan.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

2.2. De stelling van [appellante] dat zij op 18 december 2014 twee huisvuilzakken heeft weggebracht en dat zij beide zakken in de ORAC heeft gedaan, maar dat één zak niet naar beneden in de container is gevallen, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de aangetroffen huisvuilzak naast de ORAC heeft geplaatst. Echter, ook indien haar stelling gevolgd moet worden, heeft [appellante] de huisvuilzak op onjuiste wijze ter inzameling aangeboden door deze in de klep van de ORAC achter te laten. Bovendien heeft zij daarmee het risico genomen dat een ander de huisvuilzak zou verplaatsen, hetgeen aan haar kan worden toegerekend (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2015 in zaak nr. 201408346/1/A4). Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.

3. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016

687.