Uitspraak 201505283/3/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:3144
- Datum uitspraak
- 30 september 2015
- Inhoudsindicatie
- Bij besluiten van 6 december 2013 en 31 juli 2014 heeft het college de aanvragen van de stichting om huisvesting voor een scholengemeenschap in het huisvestingsprogramma 2014 respectievelijk 2015 op te nemen, afgewezen.
- Voorlopige voorziening
- Onderwijs
201505283/3/A2.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
2. de stichting Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 27 mei 2015 in zaak nr. 15/961, 15/873 en 15/1145 in het geding tussen:
de stichting
en
het college.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 december 2013 en 31 juli 2014 heeft het college de aanvragen van de stichting om huisvesting voor een scholengemeenschap in het huisvestingsprogramma 2014 respectievelijk 2015 op te nemen, afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2015 heeft het college naar aanleiding van de door de stichting daartegen gemaakte bezwaren haar aanvragen buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 27 mei 2015 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2015 vernietigd, voor zover het college daarbij de aanvragen voor 2014 en 2015 buiten behandeling heeft gesteld en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de stichting onder verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor elke dag dat verweerder in gebreken blijft, met een maximum van € 30.000,-. Voorts heeft de rechtbank het beroep van de stichting tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar voor het jaar 2014 niet ontvankelijk en voor het jaar 2015 gegrond verklaard en vastgesteld dat het college als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.260,-.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank de bezwaren van de stichting ongegrond verklaard.
De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2015, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de stichting, en mr. J.W.C. van Kleef, en het college, vertegenwoordigd door A. Herbrink, werkzaam bij de gemeente, en mr. S.M.C. Nuijten, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek van de stichting strekt ertoe dat het college voor 1 oktober 2015 positief beslist op haar aanvraag en een verklaring verstrekt dat de stichting op 1 augustus 2016 kan beschikken over huisvesting, teneinde met ingang van augustus 2016 met het onderwijs aan te vangen.
1.1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen, omdat de stichting geen spoedeisend belang heeft bij een voorziening. Daartoe wordt als volgt overwogen.
1.2. Artikel 66, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs bepaalt dat de bekostiging door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 1 augustus van een kalenderjaar aanvangt volgend op het kalenderjaar waarin het bevoegd gezag, voor 1 augustus, heeft aangetoond dat het college van de desbetreffende gemeente uiterlijk met ingang van 1 augustus van het eerstgenoemde kalenderjaar de benodigde huisvesting ter beschikking zullen stellen. Dit betekent dat de stichting voor 1 augustus 2015 aan de minister moest aantonen dat zij op 1 augustus 2016 over huisvesting zal beschikken. Ter zitting is gebleken dat de stichting noch het college contact heeft gezocht met de minister om te vernemen of de minister bereid is het onderwijs in dit geval alsnog met ingang van 1 augustus 2016 te bekostigen, indien de stichting uiterlijk 1 oktober 2015 kan aantonen met ingang van 1 augustus 2016 over huisvesting te zullen beschikken. De stichting heeft voorts de voorzieningenrechter geen toestemming gegeven de minister naar zijn standpunt ter zake te vragen. Nu op geen enkele wijze is gebleken dat de minister bereid is af te wijken van de in de wet vermelde termijn, kan het onderwijs niet aanvangen op 1 augustus 2016 en valt niet in te zien dat de stichting een spoedeisend belang heeft bij een voorziening die inhoudt dat het college voor 1 oktober 2016 positief beslist op de aanvraag van de stichting.
Voor zover het verzoek ertoe strekt dat de school op het eerstvolgende plan van scholen moet worden geplaatst en dit plan in oktober 2015 wordt vastgesteld, leidt dit evenmin tot een spoedeisend belang. Te verwachten valt dat in de zaak nr. 201500548/1/A2 voor december 2015 uitspraak zal worden gedaan. In het geval die uitspraak tot strekking heeft dat het college huisvesting aan de stichting moet verstrekken, dient het college, ongeacht of het huisvestingsplan is vastgesteld, huisvesting aan de stichting te verstrekken.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
362.