Uitspraak 201502814/1/R3


Volledige tekst

201502814/1/R3.
Datum uitspraak: 2 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Ysselsteyn, gemeente Venray,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Ysselsteyn, gemeente Venray,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Venray,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Timmermannsweg ong. (hoek Kienhout) Ysselsteyn" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2015, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.W.M. van Gerven-Weijers en mr. S.E. van der Beele, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan
voorziet onder meer in zes nieuwe woningen ter plaatse van de hoek van de kruising van de Timmermannsweg met de Kienhout ten zuiden van de kern van Ysselsteyn. De woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] staan op een afstand van ongeveer 25 m vanaf het in het plan voorziene bouwvlak aan de Kienhout voor drie nieuwe woningen.

4. [appellant sub 1] voert aan dat de dorpsraad van Ysselsteyn ten onrechte niet is betrokken bij de totstandkoming van het plan.

4.1. De raad stelt dat de dorpsraad een zienswijze tegen het ontwerp van het plan heeft ingediend. Volgens de raad heeft de dorpsraad daarbij toegelicht dat hij op zichzelf niet tegen nieuwe woningbouw in de kern van Ysselsteyn is, maar dat hij betrokken wil zijn bij eventuele wijzigingen in plannen voor de kern.

4.2. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de raad ten onrechte heeft nagelaten met de dorpsraad overleg te voeren over het plan, overweegt de Afdeling dat geen rechtsregel de raad daartoe verplicht. Ook heeft de raad uit een oogpunt van zorgvuldigheid geen aanleiding hoeven zien om met de dorpsraad overleg te voeren. Het betoog faalt.

5. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Daartoe stelt hij dat de nieuwe woningen niet in een actuele regionale behoefte voorzien.

5.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde dat er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke voorziening voorziet in een actuele regionale behoefte.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro wordt in het Bro onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 december 2013, zaak nr. 201302867/1/R4), is het begrip woningbouwlocatie in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, niet nader gedefinieerd in het Bro. Voorts ontbreekt in de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling. De Afdeling is van oordeel dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, nu kleinschalige woningbouw mogelijk wordt gemaakt. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte de plandelen met de bestemmingen "Wonen" voor de gronden ter plaatse van de hoek van de kruising van de Timmermannsweg met de Kienhout heeft vastgesteld. Zij stellen dat de noodzaak voor de zes nieuwe woningen die op deze gronden zijn voorzien ontbreekt. Zij voeren aan dat de bestaande bestemmingsplannen "2e fase Kienhout" en "Achter de Jera" bouwmogelijkheden bieden voor 37 nieuwe woningen. Daarnaast heeft de kern van Ysselsteyn voldoende inbreidingsmogelijkheden en groeit het aanbod van bestaande woningen. [appellant sub 2] voert aan dat de gegevens over de woningbehoefte in Ysselsteyn zijn achterhaald. Volgens [appellant sub 2] gaat de raad er ten onrechte vanuit dat er nog behoefte is aan 90 nieuwe woningen. Onder verwijzing naar een aantal woningbouwprojecten stelt [appellant sub 2] dat in de afgelopen jaren reeds in 90 woningen is voorzien. Voorts stelt [appellant sub 2] op basis van een krantenbericht dat recent is berekend dat in Ysselsteyn behoefte is aan slechts achttien nieuwe woningen. [appellant sub 2] vreest dat braakliggende bouwkavels zullen verloederen. Verder stelt [appellant sub 1] dat de bestaande locatie van een veevoederbedrijf in de kern van Ysselsteyn zal vrijkomen, welke locatie benut zou kunnen worden voor woningbouw.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de cijfermatige onderbouwing van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat een behoefte voor de nieuwe woningen ontbreekt, onjuist is.

6.2. De Kadernotitie, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 8 februari 2011, (hierna: Kadernotitie) bevat een afwegingskader voor woningbouwinitiatieven in de gemeente Venray. In de Kadernotitie staat dat de bevolkingsprognoses van het onderzoeksbureau E,til, die in 2010 zijn geactualiseerd, het kader vormen om nieuwe woningbouwinitiatieven te beoordelen. Uit tabel 2 van de Kadernotitie volgt dat in Ysselsteyn tot 2025 behoefte is aan 90 nieuwe woningen. Het woningbouwprogramma voor Ysselsteyn voorziet in 53 woningen, zodat er ruimte is voor 37 nieuwe woningen.

De raad stelt dat sommige woningen van de door [appellant sub 2] in zijn beroepschrift genoemde woningbouwprojecten ten tijde van de vaststelling van de Kadernotitie in 2011 reeds waren gebouwd. Deze woningen behoren daarom tot de bestaande woningvoorraad en voorzien niet in de behoefte aan 90 nieuwe woningen die in de Kadernotitie is vastgesteld.

De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat [appellant sub 2] onder meer een woningbouwproject noemt waarvan hij stelt dat daarvan reeds 23 woningen zijn gerealiseerd in de periode 2008-2009. Voorts volgt uit het overzicht "Woningbouwprogramma dorpen 2011-2024", dat als bijlage 2 bij de Kadernotitie is opgenomen, dat de woningen die in de bestemmingsplannen "2e fase Kienhout" en "Achter de Jera" zijn voorzien tot het woningbouwprogramma per 1 januari 2011 voor Ysselsteyn worden gerekend. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] veronderstellen, voorzien deze woningen derhalve niet in de behoefte aan 37 nieuwe woningen ten opzichte van het woningbouwprogramma die in de Kadernotitie is vastgesteld.

6.3. In de "Monitor woningbouw 2014" (hierna: Monitor), vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 10 februari 2015, staat dat jaarlijks een monitoringsrapportage woningbouw wordt opgesteld om keuzes van de Kadernotitie te monitoren en om in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de woningmarkt. De Monitor vormt de basis waarop ontwikkelingen gedurende een langere periode worden getoetst aan beleidskeuzes van de Kadernotitie. Indien noodzakelijk worden ambities bijgesteld. In de Monitor staat dat de kern Ysselsteyn nog ruimte heeft voor nieuwe plannen. In 2014 heeft het onderzoeksbureau E,til nieuwe prognoses vastgesteld op kernniveau. Uit deze prognoses volgt dat in Ysselsteyn tot 2030 behoefte is aan 69 nieuwe woningen, waarvan twee woningen zijn gerealiseerd. Het woningbouwprogramma voor Ysselsteyn voorziet in 49 woningen, zodat er ruimte is voor achttien nieuwe woningen.

6.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de bestaande locatie van een veevoederbedrijf in de kern van Ysselsteyn met een omvang van 7.500 m² in de nabije toekomst zou kunnen worden benut voor woningbouw, stelt de raad dat er geen concreet zicht bestaat op een vertrek van dit bedrijf van de bestaande locatie. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.

6.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling een behoefte voor de in het plan voorziene zes woningen mogen aannemen. Derhalve heeft [appellant sub 2] voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot verloedering van braakliggende kavels. Het betoog faalt.

7. [appellant sub 2] voert aan dat de raad ten onrechte heeft nagelaten een onderzoek naar alternatieve locaties voor de voorziene woningen te verrichten.

7.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad stelt dat de belangrijkste zoekgebieden voor woningbouw in de Ruimtelijke Visie Ysselsteyn van 2007 en de structuurvisie Dorpsontwikkelingsplan Ysselsteyn van 2010 zijn geanalyseerd. De locatie van de voorziene woningen is daarbij aangemerkt als een geschikte woningbouwlocatie. Nu [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze analyse onvolledig is, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad ten onrechte heeft nagelaten een onderzoek te verrichten naar alternatieve locaties voor de voorziene woningen. Het betoog faalt.

8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden die aan de Kienhout liggen ten onrechte in een goothoogte van maximaal 6 m voor woningen voorziet. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het bestaande uitzicht vanaf hun percelen onaanvaardbaar zal worden aangetast door woningen met een goothoogte van maximaal 6 m. [appellant sub 2] stelt dat zijn privacy onaanvaardbaar wordt aangetast, omdat vanuit de nieuwe woningen in zijn woning en tuin kan worden gekeken. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de raad ten onrechte eraan voorbij gaat dat de bestaande woning aan de Kienhout 32 een goothoogte heeft van 4 m.

8.1. Aan de gronden aan de Kienhout waarop drie nieuwe woningen zijn voorzien is de bestemming "Wonen" toegekend en de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum goothoogte 6 m".

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.2, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen de regel dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte" is aangegeven.

8.2. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat een goothoogte van maximaal 6 m tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zal leiden. Daarbij is van belang dat de afstand tussen hun woningen en het bouwvlak voor de nieuwe woningen aan de Kienhout ongeveer 25 m bedraagt en de woningen in een bebouwde omgeving zijn voorzien. Voorts bestaat er geen recht op blijvend vrij uitzicht.

Ter zitting heeft de raad verklaard dat een goothoogte van maximaal 4 m voor de nieuwe woningen aan de Kienhout aanvaardbaar is en dat hij bereid is de toegestane goothoogte te verlagen tot maximaal 4 m. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, wat betreft de toegestane goothoogte van maximaal 6 m voor deze woningen, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

9. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat bij de totstandkoming van het plan een onzorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zij stellen dat zij ten tijde van de koop van hun woningen, enkele jaren geleden, ten onrechte niet zijn geïnformeerd over de plannen voor woningbouw in het plangebied. Indien zij van deze plannen op de hoogte waren geweest, zouden zij van de koop hebben afgezien.

9.1. De raad stelt dat ten tijde van de koop door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van hun woningen geen concrete plannen bestonden voor woningbouw in het plangebied.

9.2. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat aan het plan een onzorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt. Daarbij is van belang dat de gronden waarop de nieuwe woningen zijn voorzien in de Ruimtelijke visie 2007 weliswaar waren aangewezen als woningbouwlocatie, maar ten tijde van voormelde koop binnen de hindercirkel van het voormalige akkerbouwbedrijf aan de Ringweg 17 lagen, welke hindercirkel in de weg stond aan nieuwbouw van woningen. Het betoog faalt.

10. Tot slot betoogt [appellant sub 2] dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.

Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

11. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover voor de woningen aan de Kienhout een goothoogte van maximaal 6 m is toegestaan, is genomen in strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Awb.

12. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 8.2 een nieuwe regeling vast te stellen voor de maximaal toegestane goothoogte van de in het plan voorziene drie nieuwe woningen aan de Kienhout. Bij de voorbereiding van het besluit tot wijziging van het plan hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.

13. De beroepsgrond over de aantasting van de privacy komt in de einduitspraak aan de orde.

Voorlopige voorziening

14. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen.

Proceskosten

15. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Venray op om binnen 18 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 8.2 is overwogen een nieuwe regeling vast te stellen voor de maximaal toegestane goothoogte van de in het plan voorziene drie nieuwe woningen aan de Kienhout en

II. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het besluit tot wijziging van het plan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

III. treft de voorlopige voorziening dat voor de gronden aan de Kienhout waarop drie nieuwe woningen zijn voorzien een maximaal toegestane goothoogte geldt van 4 m;

IV. bepaalt dat de onder III getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop het door de raad te nemen besluit in werking treedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Man
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015

629.