Uitspraak 201500729/1/A1


Volledige tekst

201500729/1/A1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Doornenburg, gemeente Lingewaard, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 december 2014 in zaak nr. 14/3463 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2009 heeft het college aan de stichting Vestia Midden Nederland (hierna: de stichting) reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vernieuwen van de ruimten in het woonhuis op het perceel Koffiemolen 3/3a te Doornenburg (hierna: het perceel).

Bij besluit van 15 april 2014 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist door het besluit van 17 juni 2009 met verbetering van de motivering in stand te laten.

Bij uitspraak van 16 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.M.H. Cohen, en het college, vertegenwoordigd door D. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.L. Diepenhorst, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in de verbouwing van de op het perceel aanwezige boerderij ten behoeve van de vestiging van een zogenoemd "Thomashuis". Hiertoe wordt een gedeelte van het pand, te weten de voormalige berging en schuur, verbouwd en geschikt gemaakt voor bewoning. [appellant] exploiteert een fruitteeltbedrijf op het naastgelegen perceel.

2. Bij besluit van 16 februari 2010 heeft het college eerder beslist op het door [appellant] tegen het besluit van 17 juni 2009 gemaakte bezwaar. Bij uitspraak van 3 februari 2011 in zaak nrs. 09/3193 en 10/1237 heeft de rechtbank Arnhem het daartegen door [appellant] ingestelde beroep, voor zover hier van belang, gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college, door zich op het standpunt te stellen dat van rechtswege bouwvergunning is verleend, heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gemeente Bemmel, Bestemmingsplan Buitengebied 1978". Bij uitspraak van 23 november 2011 in zaak nr. 201103201/1/H1 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft de raad bij besluit van 29 maart 2012 een projectbesluit genomen. Bij besluit van 24 april 2012 heeft het college opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 17 juni 2009 gemaakte bezwaar beslist en het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de rechtbank van 12 februari 2013 in zaak nr. 12/2568 heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het projectbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat niet voldoende is gemotiveerd op welke wijze een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het bouwplan is gewaarborgd. Bij uitspraak van 5 maart 2014 in zaak nr. 201302600/1/A1 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd.

3. Bij besluit van 15 april 2014 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist, door het besluit van 17 juni 2009 met verbetering van de motivering in stand te laten. In dat besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bij besluit van 31 oktober 2013 door de raad van de gemeente Lingewaard vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard".

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 15 april 2014 dient te worden vernietigd, omdat daarmee de grondslag van het eerder door de rechtbank vernietigde projectbesluit van 29 maart 2012 herleeft. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat met het besluit van 15 april 2014 ten onrechte het besluit van 17 juni 2009 in stand is gelaten, aldus [appellant], nu de vergunning daardoor van een eerdere datum is dan de onderbouwing. Volgens hem had de stichting een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning moeten indienen. Hij stelt zich tevens op het standpunt dat door de vernietiging van het projectbesluit de bouwvergunning te niet is gegaan.

4.1. Het college heeft bij besluit van 15 april 2014 op het bezwaar van [appellant] beslist door het besluit van 17 juni 2009, onder verbetering van de motivering, in stand te laten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet het projectbesluit van 29 maart 2012 de grondslag vormt voor het besluit van 15 april 2014, maar het inmiddels in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard". Anders dan [appellant] betoogt, betekent dat niet dat het besluit van 29 maart 2012 herleeft. Het college heeft voorts in overeenstemming met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op grondslag van het bezwaar van [appellant] het besluit van 17 juni 2009 heroverwogen. Dit besluit is met de vernietiging van het besluit van 24 april 2012 immers niet herroepen. Deze heroverweging heeft geleid tot een aangepaste motivering van dat besluit. Dat de vergunning van een eerdere datum is dan de motivering betekent niet dat het college niet in overeenstemming met de wet het besluit van 17 juni 2009 heeft heroverwogen. Anders dan [appellant] betoogt, behoefde de stichting geen nieuwe aanvraag in te dienen, nu de eerdere aanvraag niet is ingetrokken. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat in het door [appellant] aangevoerde in zoverre geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het besluit van 15 april 2014.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 15 april 2014 niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Daartoe voert hij aan dat het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard", waaraan het bouwplan is getoetst, ten tijde van het besluit op bezwaar van 15 april 2014 weliswaar in werking was getreden, maar nog niet onherroepelijk was geworden. Tegen het besluit van de raad van 31 oktober 2013 tot vaststelling van dat bestemmingsplan heeft hij beroep ingesteld. Bij uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2015 in zaak nr. 201311291/1/R2 is zijn beroep gegrond verklaard en is het bestemmingsplan onder andere vernietigd voor zover het het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Koffiemolen 3/3A te Doornenburg betreft. Nu het bouwplan in strijd is met de planregels was een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierdoor is de zogenaamde Tegelenjurisprudentie gelet op de uitspraken van de Afdeling van 21 januari 2015 in zaak nr. 201311011/1/A4 en 4 februari 2015 in zaak nr. 201405317/1/A4 niet van toepassing, aldus [appellant].

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 201005699/1/H1) dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Ten tijde van het besluit op bezwaar van 15 april 2014 was het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard" het geldende recht. Het bestemmingsplan is op 20 maart 2014 in werking getreden en was ten tijde van het besluit op bezwaar van 15 april 2014 niet geschorst. Dat het bestemmingsplan ten tijde van dit besluit nog niet onherroepelijk was, betekent niet dat het college daaraan niet moest toetsen.

Inmiddels heeft de Afdeling bij uitspraak van 24 juni 2015 in zaak nr. 201311291/1/R2 het beroep van [appellant] tegen het besluit van 31 oktober 2013 gegrond verklaard en het bestemmingsplan onder andere vernietigd voor zover het het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Koffiemolen 3/3A te Doornenburg betreft. Echter, zoals volgt uit de uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 201005699/1/H1, waarin is aangesloten bij de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78) , worden door de vernietiging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan de rechtsgevolgen van de op basis van dat plan verleende bouwvergunningen niet ongedaan gemaakt. Uit de genoemde uitspraken volgt tevens dat, zolang het bestemmingsplan in werking is, dit als het toetsingskader geldt voor het te nemen besluit op bezwaar en dat - indien het besluit op bezwaar onder vigeur van dat plan is genomen - daarop in beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter niet behoort te worden teruggekomen.

Het betoog van [appellant] dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het leidt tot aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, faalt. Deze regel is eerst aan de orde indien moet worden afgeweken van de ten tijde van belang geldende bouwregels of gebruiksregels. Dit geval doet zich hier niet voor. De rechtbank heeft terecht overwogen dat gesteld noch gebleken is dat het bouwplan anderszins in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve staat het bestemmingsplan de activiteit toe. Een beroep op de uitspraken van 21 januari 2015 en 4 februari 2015 kan [appellant] niet baten, nu die uitspraken zien op de situatie dat omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan nodig was, hetgeen hier niet aan de orde is. Nu niet is gebleken dat het bouwplan niet in het bestemmingsplan past en ook niet is gebleken dat zich andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voordoen, was het college gehouden omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen. Aan een beoordeling van het woon- en leefklimaat kan niet worden toegekomen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

270-776.