Uitspraak 201401887/1/A3


Volledige tekst

201401887/1/A3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, wonend te Sint-Oedenrode,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2014 in zaak nrs. 13/2616 en 13/2673 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

de burgemeester van Sint-Oedenrode.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het exploiteren van het horecabedrijf groepsaccommodatie [naam], gevestigd op het perceel [locatie A] te Sint-Oedenrode (hierna: de exploitatievergunning).

Bij besluit van 22 februari 2013 heeft de burgemeester het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de voorschriften 1.9 en 11.1 gewijzigd vastgesteld en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Bij besluit van 11 april 2013 heeft de burgemeester een aan deze wijzigingen aangepaste, vervangende vergunning verleend.

Bij uitspraak van 20 januari 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen voorschrift 3.7, het besluit van 22 februari 2013 in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

[vergunninghouder], derdebelanghebbende, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.L.J.H.M. van Baar, werkzaam bij de gemeente, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. N.C.H. Crooijmans, advocaat te Helmond, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.5, vijfde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2012 van de gemeente Sint-Oedenrode, die op 10 januari 2013 in werking is getreden, is op het bezwaar de Algemene Plaatselijke Verordening 2011 (hierna: de APV), in werking getreden op 1 december 2011, van toepassing.

Ingevolge artikel 1.8, aanhef en onder a en f, van de APV kan de vergunning of ontheffing door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

Ingevolge het tweede lid weigert de burgemeester de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldende bestemmingsplan.

Ingevolge het derde lid kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of vanwege de wijze van bedrijfsvoering van de houder of leidinggevende of met diens levensgedrag.

Ingevolge artikel 2.3.1.3, eerste lid, is het zonder voorafgaande melding aan de burgemeester verboden een voor het publiek toegankelijk terras te exploiteren.

2. [vergunninghouder] exploiteert op het perceel [locatie A] te Sint-Oedenrode kampeerboerderij met groepsaccommodatie [naam]. Op dit perceel staan drie gebouwen. In één van die gebouwen bevindt zich een horecaruimte van 40 m2. Aangrenzend ligt een terras met een oppervlakte van 41 m2. Op het perceel bevindt zich voorts een beugelbaan annex terras van 50 m2.

[appellant] en anderen zijn woonachtig aan de [locatie B] en [locatie C].

3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de horeca-activiteiten ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de uitspraak van de Afdeling op hun beroep tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" af te wachten. Daartoe voeren [appellant] en anderen aan dat, gelet op de uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201205174/1/R4, moet worden teruggevallen op het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" en de op 31 oktober 2005 verleende vrijstelling. [appellant] en anderen herhalen hun standpunt dat de exploitatievergunning meer mogelijkheden biedt dan is toegestaan op basis van dat bestemmingsplan wat betreft openingstijden, parkeerfaciliteiten en de exploitatie van een zelfstandig opererende horecagelegenheid.

3.1. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de horeca-activiteiten ten tijde van het besluit op bezwaar in overeenstemming waren met het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode".

3.2. Bij uitspraak van 11 februari 2009 in zaak nr. 200802082/1 heeft de Afdeling overwogen dat het gebruik van het perceel [locatie A] door passanten en dagrecreanten voor het nuttigen van eten en drinken op het terras en in de kantine voortvloeit uit de bij besluit van 31 oktober 2005 verleende vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997". Het gebruik van het perceel door passanten en dagrecreanten voor het nuttigen van eten en drinken op de beugelbaan vloeit eveneens daaruit voort.

3.3. Bij voormelde uitspraak van 22 januari 2014 heeft de Afdeling het besluit van de raad van de gemeente Sint-Oedenrode waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" is vastgesteld, voor zover het betreft de aanduiding "horeca", alsmede artikel 13, lid 13.1, onder b, van de planregels, beide voor zover deze betrekking hebben op het perceel [locatie A], vernietigd. Dit doet evenwel niet af aan de rechtskracht van de op 13 februari 2012 verleende omgevingsvergunning.

3.4. Bij besluit van 13 februari 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan "Buitengebied 1997" verleend voor het intern veranderen en gebruiken van een horecaruimte en opslagruimte op het perceel [locatie A], waarin

- met inachtneming van voormelde uitspraak van 11 februari 2009 - onder meer de voorwaarden zijn opgenomen dat:

- er sprake is van een kleinschalige horeca-activiteit, die extensief en als nevenactiviteit, ondergeschikt aan de verblijfsrecreatie, mag worden uitgeoefend. Het gebruik moet dus ondergeschikt zijn aan de kampeerboerderij. Er mag geen sprake zijn van een zelfstandige horecagelegenheid waar feesten en partijen worden georganiseerd;

- de oppervlakte van de ruimte die mag worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige horeca 40 m² bedraagt;

- voor de kleinschalige horeca-activiteiten een sluitingstijd van 21.00 uur geldt.

Dit besluit is onherroepelijk.

3.5. De exploitatievergunning geldt voor de horecaruimte in de groepsaccommodatie [naam], oppervlakte 40 m2, het terras, oppervlakte 41 m2, en het terras annex beugelbaan, oppervlakte 50 m2. Daarnaast geldt de vergunning voor de gehele groepsaccommodatie [naam]. Gelet op de verleende omgevingsvergunning is op het perceel [locatie A] slechts kleinschalige, ondersteunende daghoreca toegestaan. Anders dan [appellant] en anderen betogen, brengt de exploitatievergunning daarin geen verandering. De oppervlakte van de horecaruimte bedraagt de toegestane 40 m2. Zoals volgt uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2009 zorgt het gebruik van het terras en de beugelbaan door bezoekers voor het nuttigen van eten en drinken niet voor een overschrijding van dat aantal vierkante meters. Volgens voorschrift 8.1 van de exploitatievergunning mag [vergunninghouder] het horecabedrijf en de terrassen voor bezoekers open houden op maandag tot en met zaterdag van 12.00 uur tot 20.30 uur en op zondag van 12.00 uur tot 21.00 uur. In het besluit van 13 februari 2012 staat slechts een sluitingstijd van 21.00 uur. In zoverre is derhalve evenmin sprake van een verruiming. Niet valt in te zien hoe de parkeerfaciliteiten door de exploitatievergunning zijn uitgebreid ten opzichte van wat was toegestaan op basis van de omgevingsvergunning. Wegens de voor het afwijken van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning is het gebruik van de groepsaccommodatie niet strijdig met het ter plaatse planologisch toegestane gebruik. Met die omgevingsvergunning is de grond om de exploitatievergunning te weigeren krachtens artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV opgeheven. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voormelde uitspraak van 22 januari 2014 af te wachten.

Het betoog faalt.

4. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voorschriften bij de exploitatievergunning zijn opgesteld om overlast te voorkomen en niet aannemelijk is geworden dat door de exploitatie de openbare orde of het uiterlijk aanzien van de omgeving in het geding zullen komen. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV en dat de burgemeester niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat hun woon- en leefsituatie niet zou worden aangetast. Op grond van jarenlange ervaring betogen [appellant] en anderen dat [vergunninghouder] onvoldoende waarborgen biedt voor het op juiste wijze exploiteren van de groepsaccommodatie en ondersteunende horeca. Volgens [appellant] en anderen is de exploitatievergunning dan ook in strijd met de artikelen 1.8, 2.3.1.2 en 2.3.1.3 van de APV.

4.1. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen stelt de Afdeling vast dat kleinschalige horeca en de twee terrassen op het perceel planologisch zijn toegestaan. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het terras en de stoelen en tafels op de overkapte beugelbaan niet schadelijk zijn voor het aanzien van de omgeving. De burgemeester heeft voorts in aanmerking genomen dat er al jaren klachten zijn over de locatie. Ter voorkoming en beperking van de overlast heeft de burgemeester in de exploitatievergunning diverse voorschriften opgenomen over de openingstijden van de terrassen, de buitenactiviteiten en het parkeren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet aannemelijk is dat door de exploitatie van het horecabedrijf de openbare orde of het uiterlijk aanzien van de omgeving in het geding zullen komen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de exploitatievergunning niet in strijd is met artikel 1.8, aanhef en onder a en f, en 2.3.1.3 van de APV.

4.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat niet valt uit te sluiten dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de groepsaccommodatie ten gevolge van de verleende exploitatievergunning nadelig wordt beïnvloed, maar dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het perceel [locatie A] niet zodanig wordt aangetast dat hij de vergunning op grond van artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV geheel of gedeeltelijk had moeten weigeren.

Het betoog faalt.

5. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voorschrift 1.7 van de exploitatievergunning onvoldoende duidelijk is. Volgens hen moet in de exploitatievergunning worden opgenomen wie als vaste vervanger zal optreden, dat de burgemeester vaak controles zal uitvoeren en welke gevolgen verbonden zijn aan overtreding van het voorschrift. [appellant] en anderen hebben grote vrees voor niet-naleving van het voorschrift.

5.1. Volgens voorschrift 1.7 dient de vergunninghouder, indien hij niet aanwezig is en er wel gasten aanwezig zijn in de groepsaccommodatie, een vervanger aan te stellen die verantwoordelijk is voor het naleven van de huisregels en de overige voorwaarden opgenomen in de exploitatievergunning. De opsporings- of controlerend ambtenaar van gemeente, politie, brandweer en/of andere hulpdiensten dient op een openbaar toegankelijke plek informatie te kunnen vinden wie op dat moment verantwoordelijk is en aanspreekpunt is. Deze informatie dient altijd actueel te zijn.

5.2. Naar het oordeel van de Afdeling is voormeld voorschrift voldoende duidelijk. [vergunninghouder] heeft ter zitting bij zowel de rechtbank als de Afdeling toegelicht dat hij zijn zoon of dochter als vervanger zal aanstellen wanneer hij niet aanwezig is. Daarmee heeft hij de vrees van [appellant] en anderen dat [vergunninghouder] een gast als vervanger zal aanstellen weggenomen. Anders dan [appellant] en anderen betogen behoeft het gevolg van niet-naleving van voorschrift 1.7 niet in de exploitatievergunning te worden opgenomen. Het is aan de burgemeester toezicht te houden op de naleving van de vergunningsvoorschriften en zo nodig handhavend op te treden. Voorts kan ingevolge artikel 1.6 van de APV het niet naleven van vergunningvoorschriften leiden tot intrekking van die vergunning. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] en anderen de burgemeester kunnen verzoeken om handhavend op te treden. Tegen het op zo'n aanvraag genomen besluit van de burgemeester kunnen zij in rechte opkomen.

Het betoog faalt.

6. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de vaststelling van de openingstijden voor de buitenactiviteiten in voorschrift 3.6 de woon- en leefsituatie van [appellant] en anderen niet op ontoelaatbare wijze wordt aangetast. Daartoe voeren zij aan dat hun woon- en leefklimaat door de uitbreiding van de tijden voor buitenactiviteiten verder zal worden ondermijnd. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de landschappelijke en natuurlijke waarden. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het, gezien de aard van de onderneming, niet aannemelijk is dat er voor 09.00 uur andere buitenactiviteiten plaatsvinden dan het buiten eten en drinken. Dit neemt volgens [appellant] en anderen niet weg dat buitenactiviteiten vanaf 07.00 uur zijn toegestaan. Daarom zou in het voorschrift moeten worden opgenomen dat andere activiteiten dan buiten eten en drinken na 09.00 uur mogen plaatsvinden.

6.1. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de vaststelling van de openingstijden voor de buitenactiviteiten de woon- en leefsituatie van [appellant] en anderen niet op ontoelaatbare wijze wordt aangetast. Anders dan de rechtbank acht de Afdeling het niet reeds wegens de aard van de onderneming aannemelijk dat er voor 09.00 uur geen buitenactiviteiten zullen plaatsvinden anders dan eten en drinken. Hoewel de burgemeester, zoals hij ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht, bij voorschrift 3.6 voor ogen heeft gestaan mogelijk te maken dat vanaf 07.00 uur buiten kan worden ontbeten, volgt uit het voorschrift dat alle buitenactiviteiten mogelijk zijn vanaf 07.00 uur. De burgemeester had daarom voorschrift 3.6 zodanig moeten specificeren dat het op grond daarvan vanaf 07.00 uur is toegestaan buiten te ontbijten en dat buitenactiviteiten, anders dan eten en drinken, eerst zijn toegestaan vanaf 09.00 uur. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [vergunninghouder] in zijn schriftelijke reactie heeft toegelicht dat de buitenactiviteiten in de zin van sport- en spelactiviteiten zullen aanvangen vanaf 09.00 uur. Het besluit van 22 februari 2013 is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

7. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft bevestigd dat in de exploitatievergunning geen voorschrift hoefde te worden opgenomen over de handhaving van de huisregels. Daartoe voeren zij aan dat een dergelijke bepaling wel was opgenomen in het ontwerpbesluit. Volgens [appellant] en anderen heeft de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de huisregels afspraken zijn tussen [vergunninghouder] en de gebruikers, waarvan geen handhaving kan worden afgedwongen.

7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de regeling ter voorkoming van overlast is neergelegd in de aan de vergunning verbonden voorschriften. [vergunninghouder] dient ervoor zorg te dragen dat deze afspraken worden nageleefd en de burgemeester heeft daarom een voorschrift opgenomen dat [vergunninghouder] daartoe huisregels dient op te stellen. Gelet op artikel 1.6 van de APV kan het niet naleven van vergunningvoorschriften leiden tot intrekking van die vergunning. [vergunninghouder] kan derhalve erop worden aangesproken wanneer de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd. Een bepaling, zoals door [appellant] en anderen betoogd, is derhalve niet noodzakelijk.

Het betoog faalt.

8. Voorts betogen [appellant] en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voorschrift 11.1 betreffende het parkeren van vervoermiddelen toereikend is. Daartoe voeren zij aan dat indien wordt toegestaan dat tien keer per jaar tot aan de Vresselseweg wordt geparkeerd, geen sprake meer is van de toegestane kleinschalige horeca. Voorts vinden [appellant] en anderen het noodzakelijk dat aanvullende voorschriften worden gesteld, zoals een maximum aantal auto's dat geparkeerd mag worden en het aanwijzen van daarvoor te gebruiken perceelgedeelten. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is dat de burgemeester nadere voorschriften had moeten stellen.

8.1. Uit het besluit van 13 februari 2012 vloeit voort dat ter plaatse slechts kleinschalige horeca is toegestaan. Daar doet een incidentele verruiming van de parkeermogelijkheden niet aan af. Ook in hoger beroep hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat zij door die incidentele verruiming zodanige overlast zullen ondervinden dat ter beperking daarvan nadere voorschriften hadden moeten worden gesteld. De burgemeester kan worden gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat om een maximum te verbinden aan het aantal auto's, nu kleinschalige horeca en twee terrassen op het perceel planologisch zijn toegestaan.

Het betoog faalt.

9. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat onduidelijkheid bestaat over het onderscheid tussen gasten en bezoekers, richt dat betoog zich niet tegen de aangevallen uitspraak. Dat betoog kan reeds daarom niet leiden tot het door [appellant] en anderen beoogde doel

10. Verder betogen [appellant] en anderen dat de rechtbank ten onrechte de burgemeester is gevolgd in zijn standpunt dat niet is gebleken dat de burgemeester ter bescherming van het woon- en leefklimaat voorschriften had moeten opnemen ter voorkoming van feesten waarbij versterkte muziek op het buitenterrein ten gehore wordt gebracht. Daartoe voeren zij aan dat het onjuist is dat uit de voorschriften volgt dat geen zelfstandige feesten en partijen georganiseerd mogen worden. [appellant] en anderen wijzen erop dat artikel 2.18, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer voorziet in het ten gehore brengen van versterkte muziek.

10.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het besluit van 13 februari 2012 reeds volgt dat [vergunninghouder] op het perceel geen zelfstandige feesten en partijen mag organiseren. De geluidswaarden genoemd in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden voor de gehele horeca-inrichting, ook voor de twee terrassen. Het is niet aannemelijk dat deze waarden versterkte muziek buiten mogelijk maken. Artikel 2.18, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer vermeldt dat bij gemeentelijke verordening ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het ten gehore brengen van onversterkte muziek en het traditioneel schieten. [appellant] en anderen kunnen derhalve niet worden gevolgd in hun betoog dat dit artikel voorziet in het ten gehore brengen van versterkte muziek.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, laat het voorgaande evenwel onverlet dat de burgemeester bevoegd is ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de inrichting de voorschriften daarop meer toe te spitsen rekening houdend met de concrete bezwaren van [appellant] en anderen. Ter zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester zich ook bereid verklaard die bevoegdheid hier aan te wenden. De Afdeling is daarom van oordeel dat de geschiedenis van klachten van omwonenden met betrekking tot geluidsoverlast veroorzaakt door de inrichting, rechtvaardigt dat in een voorschrift het op het buitenterrein ten gehore brengen van versterkte muziek wordt uitgesloten.

Het betoog slaagt.

11. Tot slot voeren [appellant] en anderen aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft overwogen dat de burgemeester heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daartoe voeren zij aan dat bij een zorgvuldige voorbereiding naar voren was gekomen dat zij door de horecavoorzieningen die de exploitatievergunning mogelijk maakt geconfronteerd worden met ernstige en onredelijke toename van overlast. Volgens [appellant] en anderen ontbreekt enig maatschappelijk belang bij toename van de horecavoorzieningen en dient het behoud van de in de omgeving aanwezige natuurwaarden te prevaleren boven de individuele belangen van [vergunninghouder].

11.1. Aan zijn besluit op bezwaar heeft de burgemeester het advies van 14 november 2012 van de commissie bezwaarschriften ten grondslag gelegd. In dat advies zijn de bezwaren van [appellant] en anderen betrokken. Hieruit, alsmede uit de in het besluit van 28 juni 2012 gegeven reactie op de zienswijzen, blijkt dat de burgemeester dat besluit zorgvuldig heeft voorbereid. Hoewel uit 6.1 en 10.1 volgt dat gelet op de belangen van [appellant] en anderen de voorschriften ten aanzien van twee punten meer dienen te worden gespecificeerd, blijkt uit het besluit niet dat de burgemeester over het geheel genomen een onzorgvuldige afweging heeft gemaakt met betrekking tot hun belangen dan wel het belang van de horecavoorzieningen en met betrekking tot het belang bij het behoud van de in de omgeving aanwezige natuurwaarden.

Het betoog faalt.

12. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] en anderen voor het overige ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] en anderen in zoverre alsnog gegrond verklaren en het besluit van 22 februari 2013 vernietigen voor zover het voorschrift 3.6 betreft. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.1 en 10.1, ziet de Afdeling aanleiding om in de zaak te voorzien door voorschrift 3.6 te wijziging en voorschrift 3.7 toe te voegen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 februari 2013, voor zover vernietigd.

13. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2014 in zaken nrs. 13/2616 en 13/2673, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] en anderen voor het overige ongegrond heeft verklaard;

III. verklaart het door [appellant] en anderen bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Sint-Oedenrode van 22 februari 2013, kenmerk 12/4630, voor zover het voorschrift 3.6 betreft;

V. bepaalt dat de voorschriften 3.6 en 3.7 van de bij besluit van 11 april 2013 verleende vervangende vergunning als volgt komen te luiden:

Voorschrift 3.6:

Er zijn geen buitenactiviteiten toegestaan op de volgende tijden:

Maandag van 0.00 uur tot 09.00 uur en van 21.00 uur tot 0.00 uur

Dinsdag van 0.00 uur tot 09.00 uur en van 21.00 uur tot 0.00 uur

Woensdag van 0.00 uur tot 09.00 uur en van 21.00 uur tot 0.00 uur

Donderdag van 0.00 uur tot 09.00 uur en van 21.00 uur tot 0.00 uur

Vrijdag van 0.00 uur tot 09.00 uur en van 23.00 uur tot 0.00 uur

Zaterdag van 0.00 uur tot 09.00 uur en van 23.00 uur tot 0.00 uur

Zondag van 0.00 uur tot 09.00 uur en van 21.00 uur tot 0.00 uur

In afwijking daarvan is buiten ontbijten toegestaan vanaf 07.00 uur.

Voorschrift 3.7:

Het is niet toegestaan op het buitenterrein versterkte muziek ten gehore te brengen.

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt de burgemeester van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VIII. gelast dat de burgemeester van Sint-Oedenrode aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Van Deventer-Lustberg
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015

587.