Uitspraak 201901892/1/R3


Volledige tekst

201901892/1/R3.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Enter, gemeente Wierden,

en

de raad van de gemeente Wierden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Enter, herziening Zuiderstraat 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door D.J. Wensink-Mateman, C.J. Paus en R.A.P. te Wierik, zijn verschenen.

Voorts zijn [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt de bouw mogelijk van 5 woningen op een perceel dat grenst aan de Reggestraat, de Dorpsstraat en de Brinkstraat in Enter. Daarnaast maakt het plan de bouw van één woning mogelijk op een aan de overzijde van de Brinkstraat gelegen perceel, dat tevens grenst aan de Dorpsstraat/Goorseweg en de Zuiderstraat. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Op de locatie stond een voormalige boerderij met bijbehorende bebouwing. De boerderij en bebouwing zijn inmiddels gesloopt.

2.    [appellant] woont aan de [locatie], tegenover het perceel waarop 5 woningen mogelijk worden gemaakt. [appellant] verzet zich met name tegen de situering en vormgeving van de parkeerplaatsen aan de Reggestraat die nodig zijn voor deze ontwikkeling. Hij is bang dat die situering ernstige gevolgen zal hebben voor de verkeersveiligheid. Ook vreest hij dat door het woningbouwplan de openbare parkeerplaatsen aan de Reggestraat op termijn zullen verdwijnen, waardoor de parkeerdruk in het gebied verder zal toenemen.

Intrekking beroepsgrond

3.    Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond ingetrokken dat drie leden van de raad zich hadden moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Gronden

Inhoudelijke gronden

5.    [appellant] voert aan dat bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor dit plan ten onrechte is uitgegaan van huurwoningen, zodat niet hoeft te worden voldaan aan de norm voor koopwoningen van 2,2 parkeerplaatsen per woning maar aan een norm van 1,5 parkeerplaats per woning. Hierbij wijst hij erop dat twee woningen inmiddels zijn verkocht.

5.1.    De raad heeft toegelicht dat hij de parkeerbehoefte heeft bepaald aan de hand van de "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (publicatie 317) van het CROW. Op basis van de omgevingsadressendichtheid valt de gemeente Wierden volgens de raad aan te merken als een matig verstedelijkte gemeente. Gezien de locatie kan worden uitgegaan van centrumgebied. Voor particuliere huurwoningen geldt in een dergelijke omgeving volgens de raad een gemiddelde parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. In totaal moeten er daarom 9 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de nieuwe woningen. Er zullen evenwel 11 parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarvan zullen er 4 op eigen terrein en 7 in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Als de woningen op de koopmarkt komen, dan zijn op basis van de gehanteerde uitgangspunten 10,4 parkeerplaatsen nodig, zodat het aantal te realiseren parkeerplaatsen ook in dit geval binnen de bandbreedte van de CROW-richtlijnen valt.

5.2.    De raad heeft op grond van de CROW-publicatie 317 een gemiddelde parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning aangehouden, uitgaande van huurwoningen in de vrije sector in het centrum van een matig stedelijk gebied. De publicatie kent hiervoor een minimale norm van 1,1 en een maximale norm van 1,9 parkeerplaats per woning. De door [appellant] bedoelde norm van 2,2 voor koopwoningen komt overeen met de in de publicatie opgenomen maximale norm voor vrijstaande koopwoningen in het centrum van een matig stedelijk gebied. De minimumnorm voor een dergelijke woning bedraagt 1,4. Deze twee normen zijn overigens niet anders voor een weinig stedelijk gebied. Als wordt uitgegaan van hetgeen het plan maximaal mogelijk maakt, te weten 6 vrijstaande koopwoningen, en het gemiddelde van 1,4 en 2,2 parkeerplaatsen per woning, te weten 1,8 parkeerplaats per woning, dan zijn 10,8 parkeerplaatsen benodigd. Zoals hiervoor is overwogen zullen 11 parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat ook in dat geval wordt voldaan aan de parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 317. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare parkeerhinder leidt.

[appellant] heeft in zijn nadere stuk van 29 oktober 2019 betoogd dat de raad bij het hanteren van de publicatie ten onrechte is uitgegaan van de kwalificatie "centrum" in plaats van "schil centrum", omdat in de toelichting bij het bestemmingsplan "Centrum Enter" is opgemerkt dat het zuidelijke deel van de Dorpsstraat zich in de loop van de tijd verder zal ontwikkelen tot een woongebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich desondanks in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de ligging van het plangebied en de functies die op grond van het geldende planologische regime mogelijk zijn in het zuidelijke deel van de Dorpsstraat, hier sprake is van "centrum".

Het betoog faalt.

6.    [appellant] voert ook aan dat ten behoeve van dit plan de bestaande parkeerhaven aan de Reggestraat zal worden uitgebreid met 3 parkeerplaatsen. Daarnaast worden 4 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd aan de Brinkstraat. Zowel de bestaande als de nieuwe parkeerplaatsen zullen haaks op de weg worden aangelegd. Dit levert volgens [appellant] een verkeersonveilige situatie op, omdat de parkeerplaatsen op korte afstand van splitsingen worden gerealiseerd. De wegenstructuur in het gebied is bovendien onoverzichtelijk. Daarnaast wijst [appellant] erop dat de parkeerplaatsen smaller zullen worden uitgevoerd dan de bestaande parkeerplaatsen, waardoor er in de praktijk geen gebruik van zal kunnen worden gemaakt. Ook zullen de parkeerplaatsen korter worden uitgevoerd, waardoor een deel van de geparkeerde motorvoertuigen zal uitsteken. Dit alles had de raad aanleiding moeten geven om te onderzoeken of er na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling sprake zal zijn van een verkeersveilige situatie rondom het plangebied.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat de gemeente de richtlijnen van het CROW zal volgen bij het vaststellen van de locatie en afmetingen van de 7 parkeerplaatsen die in de openbare ruimte worden aangelegd. Het aangevoerde geeft de Afdeling geen reden om eraan te twijfelen dat wanneer de gemeente de parkeerplaatsen in overeenstemming met de richtlijnen van het CROW realiseert, sprake zal zijn van een verkeersveilige situatie rondom het plangebied. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de straten rondom het plangebied een maximaal toegestane snelheid van 30 km per uur geldt. Overigens merkt de Afdeling op dat het bestreden bestemmingsplan de precieze locatie en inrichting van de parkeerplaatsen niet regelt, omdat het plan niet gaat over de gronden waarop de gemeente de parkeerplaatsen zal aanleggen.

7.    [appellant] voert verder aan dat tussen de voorgevels van de nieuwe woningen en de openbare ruimte een afstand van minstens 4 m had moeten worden gelaten, zoals dat ook bij andere woningen aan de Reggestraat het geval is. Die afstand is in het plan volgens hem slechts 80 cm. Hij heeft daarbij gewezen op artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder g, van de planregels. Volgens hem kan door de positie van de bouwvlakken aan de Reggestraat bij de bouw van een erker niet aan deze planregel worden voldaan.

Doordat de raad geen afstand van 4 m tot de openbare ruimte heeft aangehouden, worden de woningen op te korte afstand van de parkeerhaven aan de Reggestraat gebouwd, zodat hierdoor het risico wordt vergroot dat deze parkeerhaven op termijn zal worden opgeheven. Hij wijst erop dat de parkeerhaven kan worden veranderd in een groenvoorziening, want het bestemmingsplan "Centrum Enter" laat die functie binnen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" toe.

7.1.    Artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder g, sub 4, van de planregels luidt:

"Voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels: (…)

g. bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers mogen worden opgericht, met dien verstande dat: (…)

4. de afstand van de erker tot de weg ten minste 3 m bedraagt.

7.2.    Weliswaar heeft [appellant] gewezen op de beperkte afstand van de bouwvlakken voor de woningen aan de Reggestraat tot de openbare ruimte, maar in artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder g, sub 4, van de planregels wordt niet een minimale afstand van een erker tot de openbare ruimte maar een minimale afstand van een erker tot de weg genoemd. In dit geval is dat niet hetzelfde, omdat tussen de weg en de woningen in ieder geval nog een parkeerhaven ligt. De raad heeft ter zitting verklaard dat tussen de bouwvlakken voor de woningen aan de Reggestraat en de weg een afstand zit van meer dan 6 m, mede gelet op de tussengelegen parkeerhaven. Gelet hierop kan in dit geval bij de bouw van een erker aan de minimale afstand van 3 m tot de weg worden voldaan. De conclusie is dan ook dat de beperkte afstand van de bouwvlakken tot de openbare ruimte niet met zich brengt dat de bouw van een erker, gelet op artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder g, sub 4, van de planregels, onmogelijk is. Dat de afstand van andere bouwvlakken in de Reggestraat tot de openbare ruimte in het bestemmingsplan "Enter-Dorp" groter is, betekent niet dat het de raad niet vrij stond om bij dit plan een kleinere afstand aan te houden. Dit behoort tot de beleidsruimte van de raad. Het betoog faalt.

7.3.    Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad te kennen gegeven dat in de openbare ruimte 7 parkeerplaatsen zullen worden aangelegd voor de ontwikkeling die bij het plan mogelijk is gemaakt. Uit paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting valt af te leiden dat het de bedoeling is om 3 van de 7 parkeerplaatsen aan te leggen in de Reggestraat door deze toe te voegen aan de bestaande parkeerhaven. In het plan is in artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels geborgd dat de bouw van de in het plan mogelijk gemaakte woningen alleen wordt vergund als wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de gemeente deze parkeerplaatsen na de bouw van de woningen weer zal opheffen zonder dat wordt voorzien in vervangende parkeerplaatsen, omdat dan niet meer in de parkeerbehoefte zal kunnen worden voorzien. De enkele vrees van [appellant] dat de parkeerhaven aan de Reggestraat in de toekomst zal verdwijnen, geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad de instandhouding van de parkeerplaatsen had moeten borgen in het plan. Het betoog faalt.

8.    [appellant] voert verder aan dat het plan het ten onrechte mogelijk maakt om met een omgevingsvergunning voor afwijken te bouwen tot minimaal 1 m afstand tot de zijdelingse perceelgrens. Hij wijst erop dat voor andere woningen aan de Reggestraat een grotere afstand geldt.

8.1.    Artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder e, van de planregels luidt: "Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

e. de afstand van een vrijstaand woonhuis en van de vrijstaande zijde van een aangebouwd woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.

Lid 3.4.1, aanhef en onder c, van dit artikel luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

c. 3.2.1 onder e en toestaan dat de afstand wordt verminderd tot niet minder dan 1 m."

8.2.    Voor de woonpercelen verderop in de Reggestraat geldt het bestemmingsplan "Enter-Dorp". Aan deze percelen is in dat plan de bestemming "Wonen" toegekend. In de regels die bij die bestemming horen, is geen minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens opgenomen. Voor de andere woningen in de Reggestraat geldt dus geen grotere afstand tot de zijdelingse perceelgrens dan voor de woningen in dit plan. Het betoog faalt.

Procedurele gronden

9.    [appellant] betoogt dat de procedure tot vaststelling van het plan in het algemeen warrig en ondoorzichtig is geweest en dat hij gedurende de voorbereidingsprocedure niet steeds adequaat is geïnformeerd. Daarnaast wijst hij op een e-mail van de ontwikkelaar van 1 december 2017 aan de raad waarin de ontwikkelaar schrijft dat hij het plan wil terugtrekken uit de raadsvergadering. Volgens [appellant] is de planprocedure hierdoor geëindigd en had daarom een nieuw ontwerpplan ter inzage moeten worden gelegd.

Verder is volgens hem in strijd met artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd, waarin aan [appellant] de mogelijkheid is geboden om een zienswijze naar voren te brengen. [appellant] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Uit de "Notitie behandeling zienswijzen, Bestemmingsplan Centrum Enter, herziening Zuiderstraat 1", die deel uitmaakt van het bestreden besluit, volgt dat de zienswijze van [appellant] is betrokken bij de vaststelling van het plan. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat er tijdens de voorbereidingsprocedure wettelijke voorschriften zijn geschonden. Het betoog faalt.

9.2.    In de e-mail van 1 december 2017 van [belanghebbende A] aan het college staat: "Via deze weg wil ik het plan welke wij hebben ingebracht aan de Reggestraat - Zuiderstraat terug trekken uit de raadsvergadering van aanstaande maandag. Wij horen in de wandelgangen dat er nogal veel onduidelijkheid bestaat over diverse punten en willen dit eerst met betreffende partijen overleggen." Deze e-mail geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de voorbereidingsprocedure hiermee tot een einde was gekomen. De strekking van de e-mail is dat bespreking in de raad nog niet aangewezen was vanwege overleg met betrokkenen over een aantal onduidelijkheden. De raad hoefde na deze e-mail dan ook niet opnieuw een ontwerpplan ter inzage te leggen. Het betoog faalt.

9.3.    Waar [appellant] heeft betoogd dat artikel 3:43 van de Awb is geschonden, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en alleen al om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Het betoog faalt.

Conclusie

10.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Verburg    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

288.