Uitspraak 201903898/1/A1


Volledige tekst

201903898/1/A1.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F] en [appellant G] (hierna: [appellant A] en anderen), allen wonend te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2018 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Wittevrouwen, waarbij onder meer de locatie Bollenhofsestraat ter hoogte van nummer 148 is aangewezen.

Bij besluit van 3 september 2018 heeft het college het door [appellant A] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2019, waar [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door H. Kavi en A. Erdogan, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 22 februari 2018 heeft het college onder meer de locatie Bollenhofsestraat ter hoogte van nummer 148 (locatie 209; hierna: de locatie) samengevoegd met de locatie 210 en aangewezen als locatie voor het plaatsen van twee ORAC’s. De locatie bevindt zich op het trottoir naast de fietsenrekken van de Jenaplanschool Wittevrouwen. [appellant A] en anderen zijn, met uitzondering van [appellant G], bewoners van de woningen aan de [locaties]. [appellant G] is een van de directeuren van de Jenaplanschool Wittevrouwen, gevestigd aan de Poortstraat 73. Zij kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie.

Ontvankelijkheid

2.    Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

2.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant G] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 22 februari 2018. Niet is gebleken dat hem dat niet kan worden verweten. Voor zover het beroep door hem is ingesteld, is het dan ook niet-ontvankelijk.

In de navolgende overwegingen wordt met [appellant A] en anderen uitsluitend gedoeld op [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F].

Beoordelingskader

3.    Bij de keuze voor een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Geschiktheid van de locatie

4.    [appellant A] en anderen betogen dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat de verkeersveiligheid zal verslechteren. Volgens hen is de locatie het drukste punt in de wijk door de kinderen die naar school gaan en het verkeer uit de Grifstraat, de Poortstraat en de Bollenhofsestraat. Ook buiten de piekuren is het druk op de locatie, omdat kinderen op het plein spelen, omwonenden winkels en horecagelegenheden bezoeken en er leveringen plaatsvinden. Zij stellen dat de locatie nog drukker zal worden door de plaatsing van de containers, omdat omwonenden die hun kinderen naar school brengen of naar hun werk gaan hun afval zullen brengen tijdens de piekuren. Bovendien zullen er nog meer omwonenden gebruik maken van de locatie, omdat locatie 210 daarmee is samengevoegd. Ook deze toename van omwonenden die te voet, met de fiets of met hun auto hun afval komen wegbrengen, leidt tot een verslechtering van de verkeersveiligheid, aldus [appellant A] en anderen.

Daarnaast voeren zij aan dat het college het besluit niet alleen op het advies van de verkeersdeskundige heeft mogen baseren, maar dat er verkeersmetingen verricht hadden moeten worden. Nu er geen metingen zijn verricht, is niet objectief komen vast te staan dat de locatie verkeersveilig is, aldus [appellant A] en anderen.

4.1.    Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s hanteert het college onder meer de volgende richtlijnen:

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- De ondergrondse container past logisch in het inrichtingsplan;

- De ondergrondse container mag niet hoger zijn dan 1.5 m;

- Verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor alle woningen;

- De loopafstand is vrijgegeven. De streefafstand is 125 m;

- De afstand tot de erfgrens is minimaal 2 m;

- De afstand van de ondergrondse container tot de gevel van de woning bedraagt 3 m. Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 m zijn.

- Bij voorkeur wordt een ondergrondse container niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit zuidwestelijke windrichting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken.

4.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de plaatsing van de ORAC’s op de locatie niet zal leiden tot onoverzichtelijke verkeerssituaties. De verkeersafdeling heeft de locatie beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de drukte in de omgeving van de locatie bestaat op piektijden. De kinderen gaan in de ochtend naar school en later weer naar huis. In de omgeving zijn diverse snelheid beperkende maatregelen getroffen. Zo is ter plaatse een maximale snelheid van 30 km per uur toegestaan. Derhalve is locatie 209 een verkeersveilige locatie, aldus het college.

4.3.    Gelet op de toelichting van het college is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van de ORAC’s niet leidt tot een onveilige verkeerssituatie. Weliswaar is het aannemelijk dat de plaatsing van de ORAC’s leidt tot een toename van verkeersbewegingen, maar dat betekent niet dat al daarom sprake is van een onveilige verkeerssituatie. Ter plaatse zijn verschillende maatregelen getroffen om een veilige verkeerssituatie te creëren. Zo zijn er gekleurde palen op het trottoir geplaatst en markeringen op de weg aangebracht om aan te duiden waar de kinderen oversteken. Daarnaast geldt een toegestane maximale snelheid van 30 km per uur en een adviessnelheid van 15 km per uur. Voorts was er geen aanleiding voor het college om verkeersmetingen uit te voeren. Daarbij is van belang dat niet aannemelijk is dat de toename van de verkeersbewegingen als gevolg van het gebruik van de ORAC’s op enig moment zodanig groot zal zijn, dat dit ondanks de hiervoor genoemde verkeersmaatregelen tot een wezenlijke aantasting van de verkeersveiligheid zal leiden.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

5.    [appellant A] en anderen betogen dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat een geschikte alternatieve locatie voorhanden is. Zij wijzen op locatie 210 op de hoek van de Zandhofsestraat en de Poortstraat. Volgens hen is deze locatie niet drukker dan andere hoeken in de wijk. Bovendien is het trottoir op deze locatie breed genoeg voor het plaatsen van ORAC’s en kan daar een veilige oversteekplaats voor omwonenden gecreëerd worden, aldus [appellant A] en anderen.

5.1.    Niet in geschil is dat op de alternatieve locatie ook naar school gaande kinderen lopen. Het plaatsen van ORAC’s op de alternatieve locatie kan enige gevolgen hebben voor de overzichtelijkheid van de verkeerssituatie. Alleen al daarom ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de voorgestelde alternatieve locatie zodanig geschikter is, dat het college deze in redelijkheid had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie. Bovendien hebben [appellant A] en anderen ter zitting erkend dat de alternatieve locatie niet ideaal is voor het plaatsen van ORAC’s.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant G], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

457-884.