Uitspraak 201907833/2/A1


Volledige tekst

201907833/2/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de minister van Infrastructuur en Waterstaat om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2019 in zaak nr. 18/2075 in het geding tussen:

Fastned B.V., gevestigd te Amsterdam,

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2017 heeft de minister aan Wegrestaurant Burgerveen B.V. een vergunning verleend als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: de Wbr) voor het hebben, behouden en onderhouden van een zestal oplaadpalen voor elektrische motorvoertuigen op verzorgingsplaats Den Ruygen Hoek (oostkant) langs de rijksweg A4 in de gemeente Haarlemmermeer.

Fastned heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de minister verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb.

Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.

Bij uitspraak van 14 december 2018 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan en de minister in de gelegenheid gesteld de in die uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.

Bij uitspraak van 17 september 2019 heeft de rechtbank het door Fastned tegen het besluit van 26 september 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

De minister heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 november 2019, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R. van Vliet en ing. W.K. Tse, bijgestaan door mr. A.J. van der Ven en mr. M.R. Botman, beiden advocaat te Den Haag, en Fastned, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. L.P.W. Mensink, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De minister heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de minister geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraken van de rechtbank van 14 december 2018 en 17 september 2019, zolang de Afdeling niet op het hoger beroep van de minister heeft beslist.

3.    De rechtbank heeft in de uitspraak van 17 september 2019 onder meer overwogen dat het in het vergunningstelsel gemaakte onderscheid tussen houders van vergunningen van basisvoorzieningen (niet zijnde een e-laadpunt) en degenen die geen houder zijn van dergelijke vergunningen kennelijk is ingegeven door de verkeersveiligheid. Het is de rechtbank gebleken dat die verkeersveiligheid ook kan worden bereikt met maatregelen die minder ingrijpen op de mededingingsmogelijkheden van gegadigden die geen houder zijn van een vergunning voor een basisvoorziening. Voornoemd onderscheid is volgens de rechtbank derhalve in strijd met artikel 10, tweede lid, onder c, van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PB 2006, L 376; hierna: de Dienstenrichtlijn). Het voorgaande brengt volgens de rechtbank met zich dat de minister bij de beoordeling van de vergunningaanvraag de 'Kennisgeving Voorzieningenbeleid op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen' (hierna: de Kennisgeving) voor dat deel waarin voornoemd onderscheid wordt gemaakt buiten toepassing had moeten laten. Hij had dus ook andere partijen moeten laten meedingen naar de in de Wbr en de Kennisgeving gecreëerde mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van een e-laadpunt als aanvullende voorziening bij het wegrestaurant, aldus de rechtbank.

4.    De minister stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat hij, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 17 september 2019, een selectieprocedure moet starten om andere partijen in de gelegenheid te stellen mee te dingen naar een vergunning voor de door Wegrestaurant Burgerveen B.V. op haar terrein gewenste laadpalen. Dit vergt een verstrekkende en complexe inspanning, met als mogelijke uitkomst dat een derde de vergunning verkrijgt die de vergunning niet kan uitvoeren omdat hij niet over de betrokken gronden beschikt.

Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het verzoek een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb gemoeid.

5.    De minister betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2645, dat kan worden aangenomen dat de bestreden uitspraken van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven. Uit de uitspraak van 31 juli 2019 blijkt volgens de minister dat een vergunning voor een laadpaal als aanvullende voorziening geen schaarse vergunning is en dat de Dienstenrichtlijn aan verlening daarvan niet in de weg staat.

6.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bodemprocedure rechtsvragen aan de orde zijn die zich minder goed lenen voor beantwoording in de onderhavige procedure. Hierna komt aan de orde of op voorhand buiten twijfel is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven.

7.    In de bodemprocedure staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ter beoordeling of de aan Wegrestaurant Burgerveen B.V. verleende vergunning voor een e-laadpunt als aanvullende voorziening bij het wegrestaurant terecht is verleend. Het verlenen van deze vergunning heeft geen gevolgen voor andere exploitanten van een bestaande basisvoorziening, waaronder Fastned, om daarbij een laadpaal te plaatsen of voor de mogelijkheid van Fastned om meer laadpalen te plaatsen bij haar snellaadstation op de verzorgingsplaats. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals de Afdeling in eerdervermelde uitspraak van 31 juli 2019 heeft overwogen, het aantal vergunningen dat de minister wil afgeven voor een energielaadpunt als aanvullende voorziening niet beperkt is, zodat een dergelijke vergunning geen schaarse vergunning is. Het gaat er om of de aanvullende voorziening van Wegrestaurant Burgerveen past binnen het toetsingskader van artikel 3 van de Wbr en de Kennisgeving.

Nu de vergunning voor een aanvullende voorziening geen schaars recht toebedeelt, bestaat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan, voor de minister in de onderhavige situatie geen plicht om mededingingsruimte te bieden. De Dienstenrichtlijn staat er niet aan in de weg dat het verlenen van een vergunning voor een aanvullende voorziening aan de exploitant van de betreffende basisvoorziening is voorbehouden.

Gelet op het voorgaande is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand buiten twijfel dat de Afdeling de aangevallen uitspraak in stand zal laten en bestaat aanleiding voor het treffen van na te melden voorlopige voorziening. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van Fastned dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat geen gevolg zal hoeven geven aan hetgeen is overwogen in de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 14 december 2018 en 17 september 2019 in zaak nummer HAA 18/2075, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Helder    w.g. Melenhorst
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019

490.