Uitspraak 201800154/1/R3 en 201800155/1/R3


Volledige tekst

201800154/1/R3 en 201800155/1/R3.
Datum uitspraak: 4 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in de gedingen tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Oegstgeest, en anderen,

2.    [appellant sub 2], wonend te Leiden, en anderen,

appellanten,

en

1.    de raad van de gemeente Oegstgeest,

2.    de raad van de gemeente Leiden,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluiten van 23 november 2017 en 30 november 2017 hebben de raden (hierna: de raad) beide het bestemmingsplan "Brug Poelgeest 2017" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2019, waar [appellant sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. J.J. Kesseboom, advocaat te Leiden, [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. L.J. Smale, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.V.L. Troost, R. van Deutekom, ing. H.L. de Lange, en mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Tijdens de zitting heeft de Afdeling de raad verzocht nadere inlichtingen te verstrekken. De raad heeft een reactie gegeven. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 20 augustus 2019, waar [appellant sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. J.J. Kesseboom, advocaat te Leiden, [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. L.J. Smale, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.V.L. Troost, R. van Deutekom, en mr. J. Zweers, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1.    De raden van de gemeente Oegstgeest en de gemeente Leiden hebben beide voor het eigen grondgebied een bestemmingsplan vastgesteld. Aan de bestemmingsplannen ligt een inhoudelijk gelijkluidende ruimtelijke onderbouwing ten grondslag. Daarom wordt hierna gesproken over "de raad" en "het bestemmingsplan".

2.    Het bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van een verbinding tussen de wijk Poelgeest in de gemeente Oegstgeest en het Trekvaartplein in de gemeente Leiden via een brug over de Haarlemmertrekvaart naar de Oegstgeesterweg. De verbinding doorkruist de gemeentegrens tussen Leiden en Oegstgeest.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wettelijk kader

4.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

Inleiding

5.    [appellant sub 2] en anderen wonen in de nabijheid van het plangebied en zijn tevens gebruikers en bezoekers van voor het publiek toegankelijke landgoed Oud Poelgeest, de monumentale ijsbaan en het gebied rondom de monumentale Kikkermolen. [appellant sub 2] en anderen vrezen voor verkeersoverlast, geluid- en lichthinder en een verdere uitholling van de bijzondere waarden in het gebied.

6.    [appellant sub 1] en anderen wonen in de nabijheid van het plangebied. Zij vrezen voor verkeersoverlast en een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Nut

7.    Volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen is, anders dan de plantoelichting suggereert, niet aannemelijk gemaakt dat calamiteiten en wegwerkzaamheden een tweede ontsluiting vergen. Er had volgens [appellant sub 2] en anderen niet voorbij mogen worden gegaan aan de vooraankondiging van het college van B&W van het bestemmingsplan Schipholweg 130 te Leiden, dat voorziet in de bouw van een nieuwe brandweerkazerne, waardoor de brandweer bij calamiteiten sneller in de wijk Poelgeest kan zijn. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat uit het oogpunt van calamiteiten geen nut en noodzaak bestaan voor de onderhavige verkeersverbinding. Het bestemmingsplan is volgens hen onvoldoende gemotiveerd.

[appellant sub 2] en anderen betogen dat de fietsmogelijkheden door het bestemmingsplan niet verbeteren. Ook in zoverre heeft het volgens hen geen nut om dit plan vast te stellen. [appellant sub 1] en anderen betogen ook dat betwijfeld moet worden of de fietsmogelijkheden door het plan verbeteren.

Volgens [appellant sub 2] en anderen is voorbijgegaan aan het Mobiliteitsplan 2017-2027 van de gemeente Oegstgeest (hierna: het mobiliteitsplan), op basis waarvan het niet gewenst is dat er een (bus)route van het station naar de A44 loopt. Verwezen wordt naar hoofddoel 3 uit het mobiliteitsplan. Hoofddoel 3 houdt in dat het openbaar vervoer wordt afgestemd op twee hoofddoelgroepen: verbindend OV via snelle routes op hoofdwegen laten rijden en een systeem faciliteren voor mensen met een mobiliteitsbeperking. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de motivering dat de onderhavige verbinding de bereikbaarheid van Poelgeest verbetert voor meerdere vervoerswijzen, waaronder bussen, niet juist is. Ten onrechte is geen onderzoek verricht naar de verkeersbehoefte van de bewoners van de wijk Poelgeest aan een enkele nieuwe bushalte en extra gemotoriseerd verkeer. Verder heeft de raad van Oegstgeest in 2012 gezegd dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening de verkeersverbinding met brug over de Haarlemmertrekvaart niet nodig is.

Ten slotte betogen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen dat de verkeerskundige noodzaak van de brug niet is aangetoond, omdat de capaciteit van de bestaande ontsluiting voldoende is.

7.1.    Het nut van het bestemmingsplan is onderbouwd met vier verschillende argumenten in paragraaf 2.3.2 van de toelichting van het bestemmingsplan van de raad van de gemeente Leiden:

- dit is de enige geschikte locatie om Poelgeest aan te kunnen sluiten op een vaste busverbinding;

- dit is de enige geschikte locatie om een logische aansluiting te maken op het lokale en regionale fietsnetwerk en daarmee een ontbrekende schakel op te lossen;

- de huidige aansluiting is onvoldoende als hoofdontsluiting;

- een tweede ontsluiting is wenselijk bij calamiteiten en werkzaamheden.

In de toelichting van het bestemmingsplan van de raad van de gemeente Leiden staat over het argument dat een tweede ontsluiting wenselijk is bij calamiteiten en werkzaamheden dat de Veiligheidsregio Hollands-Midden recentelijk de noodzaak hiervan nogmaals heeft bevestigd in het kader van de procedure voor het bestemmingsplan Poelgeest. De huidige ontsluitingsstructuur van Poelgeest en het Trekvaartplein is immers kwetsbaar in het geval zich dergelijke omstandigheden voordoen. De beoogde route via de brug Poelgeest zorgt voor een snel alternatief.

7.2.    De stelling van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen dat niet aannemelijk is gemaakt dat calamiteiten en werkzaamheden een tweede ontsluiting vergen, is volgens de raad niet onderbouwd. Het nut voor de tweede ontsluiting blijkt uit de toelichting en wordt bevestigd door voornoemd advies van de Veiligheidsregio. De raad merkt nog op dat een enkele ontsluiting bij stremmingen zeer kwetsbaar is. De nieuwe brandweerkazerne op de Schipholweg 130 doet volgens de raad, anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen, niet af aan het nut van de brugverbinding. Door de nieuwe brandweerkazerne zal de huidige vrijwillige brandweerpost in Oegstgeest sluiten. Dit maakt de brugverbinding alleen maar belangrijker om de aanrijtijden kort te houden. Daarnaast is een tweede ontsluitingsweg van belang ongeacht de precieze locatie van de brandweerkazerne. Dit volgt ook uit het advies van de gezamenlijke hulpdiensten van 17 juni 2017, aldus de raad. Bovendien zal door een tweede ontsluiting van de wijk Poelgeest het dekkingspercentage (percentage waarin de uitruktijden zoals overeengekomen in het dekkingsplan ook daadwerkelijk worden gehaald) aanmerkelijk stijgen, hetgeen de veiligheid ten goede komt. Tot slot stelt de raad dat de brandweer niet bepalend is voor het nut, omdat de andere hulpdiensten ook gebruik zullen maken van de brugverbinding. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het nut van de brugverbinding in zoverre onvoldoende is onderbouwd.

Uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat de brugverbinding twee ontbrekende schakels in het regionaal fietsroutenetwerk opvult, te weten Corridor 6 Noordwijk-Leiden CS/Bio Science Park en de stedelijke verbinding Poelgeest-Leidse Hout/Bio Science Park. Dat sluit volgens de raad aan bij onder meer de "Nota herijking fietsroutes Leiden 2013-2020", vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Leiden op 9 juli 2013, de "Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022" en het "Mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027". De raad stelt dat de brug het fietsnetwerk vergroot en dat de brug daardoor een bijdrage levert aan de keuze van bewoners om op de fiets te gaan. De raad stelt zich op het standpunt dat, gezien voornoemde beleidsplannen om het fietsgebruik te vergroten, niet valt in te zien dat een extra fietsverbinding onnodig zou zijn. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Op het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de brug in strijd zou zijn met het mobiliteitsplan, is de raad al ingegaan in de nota beantwoording zienswijzen. De raad heeft gesteld dat het mobiliteitsplan ook de ambitie kent om 80% van de adressen een toegankelijke OV-halte te bieden binnen een straal van 500 meter. De wijk Poelgeest voldoet hier niet aan en de huidige belbus is geen robuuste oplossing. De enige manier om Poelgeest aan te sluiten op een reguliere lijn is door deels over een erftoegangsweg te rijden. Met de busverbinding door Poelgeest wordt voldaan aan de doelstelling uit het mobiliteitsplan om een snelle en betrouwbare route te creëren als duurzaam alternatief voor reizen met de auto, zo stelt de raad. Van strijdigheid met het mobiliteitsplan is daarom volgens de raad geen sprake. De Afdeling acht dit juist.

De raad stelt dat de wenselijkheid van de busverbinding besproken is in paragraaf 2.3.2 van de toelichting bij het bestemmingsplan van de raad van de gemeente Leiden. Uit deze toelichting blijkt dat:

- de wijk Poelgeest geïsoleerd ligt van het openbaar vervoer en slecht bereikbaar is per bus. De loopafstand is minimaal 750m. In de huidige situatie is er een belbus, die niet voldoet;

- er verschillende busroutevarianten zijn onderzocht. Volgens Arriva zorgen alle andere varianten voor hinderlijke omrijbewegingen voor reizigers tussen Oegstgeest en Leiden Centraal of zijn deze niet rendabel te exploiteren. Arriva heeft de intentie uitgesproken om na het beschikbaar komen van een brug een buslijn door de wijk Poelgeest te laten rijden. Vanwege de nieuwe snelle route, het vervallen van het "omrijden" en het ontwerpuitgangspunt van de wijk Poelgeest als autoluwe wijk, wordt verwacht dat een aantrekkelijke busverbinding ontstaat, die bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening in de wijk Poelgeest. Beoogd wordt om buslijn 187 om te leggen naar Poelgeest. Qua haltering is er alleen een effect op de Abtspoelweg in Oegstgeest. Deze halte ontvangt nu zes keer per uur een bus (4x lijn 50 en 2x lijn 187) en wordt in de nieuwe situatie dus vier keer per uur bediend. Buslijn 187 loopt uiteindelijk helemaal door naar Boskoop. Arriva heeft onderzoek gedaan naar het verwachte aantal instappers in de wijk Poelgeest. Dit is gedaan door een berekening te maken van het aantal instappers per 1000 inwoners van Oegstgeest. Die uitkomst is getoetst aan het gemiddeld aantal instappers in de Merenwijk en de Stevenshof, eveneens geïsoleerd gelegen wijken op enige afstand van Leidse voorzieningen en is daarmee representatief voor de wijk Poelgeest. Hieruit volgt dat de uitkomst voor Poelgeest een reëel gemiddelde is. In dit verband wordt verwezen naar een memo van Arriva van 18 april 2018 waarin wordt vermeld dat uitgaande van het aantal instappers per gemiddelde werkdag van ongeveer 140, extra reizigersopbrengsten worden gegenereerd zonder noemenswaardige extra kosten. Een busverbinding door Poelgeest vormt daarmee een commerciële kans om extra passagiers te trekken. Het geeft de inwoners van Poelgeest de mogelijkheid om twee keer per uur een aantal belangrijke punten zonder overstap te bereiken (Alrijne ziekenhuis, Bio Science Park, Leiden Centraal en Leiden Centrum (Breestraat). De behoefte aan een vaste busverbinding door de wijk Poelgeest wordt volgens de raad niet bepaald door de huidige belbus. De huidige belbus heeft geen vaste/betrouwbare frequentie. Men moet van tevoren reserveren. Daarbij wordt ook een ophaalmarge gehanteerd. Dit vormt een drempel voor het gebruik, aldus de raad. De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat de onderhavige verbinding de bereikbaarheid van Poelgeest verbetert voor meer vervoerswijzen, waaronder bussen.

De stellingen die de raad van de gemeente Oegstgeest over de noodzaak van de Brug Poelgeest in het verleden in een andere procedure heeft ingenomen zijn volgens de raad nu niet meer relevant, omdat planologische inzichten zijn gewijzigd. De Afdeling acht dit juist.

Verder stelt de raad dat de brug leidt tot een optimalisatie, omdat het verkeer beter wordt gespreid, maar dat het nut van de brug niet in de eerste plaats hierdoor wordt bepaald. Het nut heeft in de eerste plaats te maken met de noodzaak om Poelgeest te kunnen aansluiten op een vaste busverbinding, een ontbrekende schakel in het fietsnetwerk aan te brengen en een tweede ontsluiting te realiseren voor de situatie dat zich calamiteiten voordoen. De Afdeling overweegt dat het nut en de noodzaak van het bestemmingsplan hiermee voldoende zijn onderbouwd.

Het betoog faalt.

8.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat de brugverbinding de ruimtelijke structuur van de wijk Poelgeest aantast. Ook is de ruimtelijke structuur van de wijk niet geschikt om de doelstelling van de brugverbinding waar te maken. Ten eerste is sprake van een autoluwe wijk. De belangrijkste doelstelling van de brugverbinding, te weten de versterking van de ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer, is daarmee in strijd. Ten tweede blijkt uit de beantwoording van de zienswijzen dat de brugverbinding wat betreft capaciteit niet nodig is. Ten derde biedt de brugverbinding voor tweederde van de wijk geen oplossing bij een calamiteit. De Anne Weber- van Bosselaan blijft voor tweederde van de bewoners de "bottleneck". Ten vierde is niet onderzocht of gemotiveerd wat het extra parkeereffect is van de brugverbinding. De wijk is daar niet op berekend. Ten vijfde zal de autoluwe ruimtelijke structuur van de wijk Poelgeest worden aangetast doordat ook de woonwijk Trekvaartplein gebruik zal maken van de ontsluitingsweg.

8.1.    De raad stelt dat het autoluwe karakter van de wijk Poelgeest moet worden genuanceerd. Ook in de situatie 2025 zonder brug gaan er 6.100 voertuigen per etmaal in en uit Poelgeest, via de Lange Voort. Als de brug Poelgeest wordt gebouwd, verdeelt het verkeer zich over enerzijds de brug en anderzijds de Lange Voort. Aangezien het verkeer zich door de brug over meer dan één toegangsweg zal verspreiden, wordt het ontwerpuitgangspunt van Poelgeest als autoluwe wijk niet verder aangetast. Bij een stremming op de Anne Weber-van Bosselaan kan het verkeer bovendien ook via een fietspad zijn weg vervolgen om de wijk uit te komen. Dat is nu ook al het geval en de raad stelt dat de brugverbinding hierin niets wijzigt. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit onjuist is.

De raad stelt dat de capaciteit van de hoofdontsluiting niet relevant is gezien de doelstellingen van het brugtracé. Nut en noodzaak van de brug zijn immers niet gelegen in een ontlasting van de huidige hoofdontsluiting maar in, onder meer, het creëren van een tweede ontsluitingsweg. De Afdeling acht dit juist.

De raad stelt dat na de realisatie van de brug het grootste gedeelte van het verkeer gericht zal zijn op de Oegstgeesterweg en niet meer op het noordelijke deel van de Hugo de Vrieslaan. Op basis daarvan wordt verwacht dat de brug een forse bijdrage levert aan de bereikbaarheid en ontsluiting van de wijk Poelgeest. De brugverbinding lost de bottleneck bij de Anne Weber-van Bosselaan bij een eventuele calamiteit niet op, maar de raad stelt dat dit ook niet het doel is van de brugverbinding. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de brug een forse bijdrage levert aan de bereikbaarheid en ontsluiting van de wijk Poelgeest.

De raad verwacht geen parkeereffect. Als mensen met de bestemming Leiden al zouden uitwijken naar Oegstgeest om te parkeren, zijn er locaties op een kortere afstand tot relevante bestemmingen in Leiden dan de wijk Poelgeest. Dat het ontwerpuitgangspunt van Poelgeest als autoluwe wijk verder zou worden aangetast doordat de bewoners van het Trekvaartplein ook van de brugverbinding gebruik zouden maken, is volgens de raad niet juist. De bewoners van het Trekvaartplein zijn niet afhankelijk van de brugverbinding, aangezien zij ook in de huidige situatie al naar Poelgeest kunnen komen via de verbinding Haarlemmerweg - Cornelis van Steenishof. De bewoners van het Trekvaartplein zullen via de Brug Poelgeest wel makkelijker richting Oegstgeesterweg kunnen rijden, maar dit leidt volgens de raad niet tot een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze uiteenzetting van de raad onjuist is. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de brugverbinding de ruimtelijke structuur van de wijk Poelgeest niet aantast.

De betogen falen.

Verkeerskundig rapport

9.    [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat het rapport "Verkeers- en bereikbaarheidsonderzoek Brug Poelgeest" van 4Cast/Megaborn van 13 juli 2016 op ontoereikende modellen is gebaseerd. Als bijlage bij het beroepschrift is door [appellant sub 2] en anderen een analyse van het rapport van 4Cast/Megaborn overgelegd. Dit betreft de analyse "Nader onderzoek bestemmingsplan Brug Poelgeest" van Goudappel Coffeng van 19 september 2012. In de analyse wordt, kort samengevat, gesteld dat sprake is van een onjuiste modelmatige benadering, omdat niet alle wegen zijn opgenomen in het verkeersmodel. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat niet uitgegaan had mogen worden van de ASVV voor het intensiteitscriterium voor erftoegangswegen in de bebouwde kom. Zij hebben de gemeente Oegstgeest verzocht om toezending van de daadwerkelijke tellingen, maar die waren volgens hen niet beschikbaar. Zij achten dit in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en fair play.

Het verkeerskundig onderzoek is sinds het vorige ontwerpbestemmingsplan uit 2013, dat na een advocatenadvies uit de procedure is gehaald, ten onrechte niet geactualiseerd, aldus [appellant sub 2] en anderen.

Volgens [appellant sub 1] en anderen zorgt de brugverbinding ervoor dat de Hugo de Vrieslaan verandert van een wijkontsluitingsweg (erftoegangsweg) naar een gebiedsontsluitingsweg. In het bestemmingsplan is onvoldoende onderbouwd op basis van welke aannames, feiten en berekeningen tot de conclusie is gekomen dat geen sluipverkeer over de brug zal rijden als er op alternatieve wegen files staan. Het macroscopische model is daarvoor niet geschikt. Empirische waarnemingen laten zien dat wel sprake is van sluipverkeer. De Hugo de Vrieslaan is verder op dit moment al technisch niet geschikt om als gebiedsontsluitingsweg te fungeren. Het bestemmingsplan voorziet er niet in de weg daarvoor geschikt te maken.

9.1.    In het onderzoek "Verkeers- en bereikbaarheidsonderzoek Brug Poelgeest" van 13 juli 2016 van 4Cast/Megaborn zijn de effecten van de brug op de bereikbaarheid van de wijk Poelgeest onderzocht. Deze effecten zijn vervolgens gespiegeld aan vier op diverse beleidsvoornemens gebaseerde verbeterdoelstellingen, te weten verbetering van:

- de aansluiting op hoofdinfrastructuur voor gemotoriseerd verkeer;

- de aansluiting op hoofdinfrastructuur voor langzaam verkeer;

- de mogelijkheden voor openbaar vervoer;

- de bereikbaarheid bij wegwerkzaamheden en calamiteiten.

De conclusies van 4Cast/Megaborn luiden dat de aanleg van de brug zorgt voor een extra ontsluitingsmogelijkheid voor Poelgeest. De realisatie van de brug versterkt de bereikbaarheid van het gebied voor meerdere vervoerwijzen. De bestaande ontsluitingsroute via de Lange Voort wordt sterk ontlast voor autoverkeer nu uit het verkeersonderzoek volgt dat de brugverbinding wat betreft intensiteiten de belangrijkste ontsluiting van de wijk wordt. Belangrijker in het kader van de verbeterdoelstellingen is echter dat als gevolg van de brug een bus door de wijk Poelgeest kan rijden, terwijl de brug eveneens voorziet in een ontbrekende schakel in het lokale en regionale fietsnetwerk.

9.2.    Voor zover [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen aanvoeren dat de raad zich heeft gebaseerd op een verouderd onderzoek, overweegt de Afdeling dat de raad na de vaststelling van het plan heeft geconstateerd dat de kruising van het tracé van de Brug Poelgeest met de Oegstgeesterweg verkeerd is gemodelleerd in het RVMK 3.1.1. Daarin is dit kruispunt namelijk opgenomen als kruispunt met een verkeersregelinstallatie. De raad stelt dat voor een gereguleerd kruispunt verkeerskundig echter geen noodzaak bestaat. Om deze reden wordt het desbetreffende kruispunt uitgevoerd als ongereguleerd kruispunt met een voorrangssituatie voor de Oegstgeesterweg.

Voorts heeft de raad erkend dat naar aanleiding van het verzoek van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen geen verkeerstellingen zijn overgelegd van de Cornelis van Steenishof.

De Afdeling is van oordeel dat plan om deze redenen is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

9.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3720. De raad stelt dat het onderhavige verkeersmodel RVMK is opgesteld voor een zeer groot gebied, te weten Holland-Rijnland. Om die reden heeft een selectie plaatsgevonden van de verbindingen die in het model zijn opgenomen. Dat betekent dat niet alle onderliggende wegen in het model zitten. Die vereenvoudiging is volgens de raad toelaatbaar, omdat de wegen die niet in het model zitten geen of slechts een zeer kleine invloed hebben op de modeluitkomsten. Om die reden is ook de bestaande aantakking tussen de Cornelis van Steenishof en de Haarlemmerweg niet opgenomen in het verkeersmodel. Deze aantakking is gezien de fysieke omstandigheden, zoals een bochtig stratenpatroon met relatief smalle profielen, geen volwaardige ontsluiting. Verder is de route alleen interessant voor een deel van de oriëntaties van het verkeer vanuit de wijk, met name naar het oosten, en dan alleen tijdens een deel van de spitsperioden. De omstandigheid dat deze verbinding niet is opgenomen in het verkeersmodel heeft volgens de raad dan ook geen gevolgen voor de conclusies van het verkeersonderzoek. Dit geldt volgens de raad des te meer nu het nut van de brug niet is ingegeven door een extra verbinding voor gemotoriseerd verkeer. Het verkeersonderzoek dient met name om de effecten van de verdeling van verkeer in de situatie met de Brug Poelgeest inzichtelijk te maken.

Over de stelling van [appellant sub 2] en anderen dat niet uitgegaan had mogen worden van de ASVV voor wat betreft het intensiteitscriterium voor erftoegangswegen in de bebouwde kom, stelt de raad het volgende. De verwijzing naar de intensiteiten zoals genoemd in de ASVV is bedoeld om aan te geven dat ook in de toekomstige situatie de categorisering als erftoegangsweg nog altijd past bij de belasting van de weg. De waarden uit de ASVV zijn niet gebruikt om een inschatting van de wegbelasting te maken. De verwachte wegbelasting is berekend met het gebruikte verkeersprognosemodel (RVMK).

De stelling van [appellant sub 2] en anderen dat de Rijnlandroute niet is meegenomen in het model is volgens de raad onjuist. In de verkeersprognose is de Rijnlandroute opgenomen. De opsomming op pagina 4 van het rapport van 4Cast/Megaborn is bedoeld om aan te geven dat aan de basisverkeersprognose die in opdracht van Holland-Rijnland is gemaakt een aantal nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is toegevoegd. In de basisprognose van het gebruikte verkeersprognosemodel (RVMK) zijn veel meer ontwikkelingen opgenomen dan genoemd in het rapport van 4Cast/Megaborn, waaronder ook de Rijnlandroute.

Op de overige stellingen die [appellant sub 2] en anderen innemen, in de door hen overgelegde analyse "Nader onderzoek bestemmingsplan Brug Poelgeest" van Goudappel Coffeng van 19 september 2012, heeft 4Cast/Megaborn in de aanvullende memo "Reactie op beroepschrift verkeers- en bereikbaarheidsonderzoek brug Poelgeest" van 4 mei 2018 gereageerd. De Afdeling is van oordeel dat hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het onderzoek "Verkeers- en bereikbaarheidsonderzoek Brug Poelgeest" van 13 juli 2016 van 4Cast/Megaborn zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertoont dat de raad dit niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. De raad mocht aansluiten bij de conclusies van het verkeersonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde verkeersonderzoek blijven de intensiteiten zodanig dat de categorisering van de Hugo de Vrieslaan als wijkontsluitingsweg (erftoegangsweg) van toepassing blijft, zo stelt de raad. Van een functieverandering naar een gebiedsontsluitingsweg is - anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen -  geen sprake. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie van de raad onjuist is.

De betogen falen.

9.4.    [appellant sub 1] en anderen stellen dat het verkeerskundige model alleen is ingericht op autoverkeer. De brugverbinding leidt tot een verbetering in de wegenstructuur en zal daarom leiden tot meer auto's in een autoluwe wijk. Om te beoordelen of meer gebruik zal worden gemaakt van andere vervoerswijzen, zoals de fiets en het openbaar vervoer, hadden die vervoerswijzen ook bij het onderzoek moeten worden betrokken. Het bestemmingsplan is volgens hen dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

9.5.    Het is volgens de raad niet te verwachten dat de brugverbinding voor meer autoverkeer zorgt. Het verkeer vanuit de wijk Poelgeest zal zich juist verdelen. De brugverbinding is ook gunstig voor het openbaar vervoer, aangezien het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor een buslijn. Verder voorziet het bestemmingsplan in een verbetering van het fietsnetwerk.

De stelling dat het fietsverkeer en het openbaar vervoer niet bij het verkeerskundig onderzoek zouden zijn betrokken, is onjuist. In het onderzoek is gekeken naar meerdere modaliteiten. In het verkeersmodel zelf zitten inderdaad alleen motorvoertuigen. Uit het verkeersonderzoek volgt evenwel dat de brugverbinding Poelgeest de reisafstand richting Centraal Station Leiden met ongeveer 40% reduceert. Vanuit verkeerskundig oogpunt wordt daarom geconcludeerd dat de brug Poelgeest een substantiële bijdrage kan leveren aan de bereikbaarheid per openbaar vervoer van Poelgeest. Voor de fietsbereikbaarheid wordt geconcludeerd dat de brugverbinding een positieve bijdrage zal leveren aan de fietsbereikbaarheid van Poelgeest maar vooral van de regio Leiden als geheel. De raad stelt dat deze factoren bepalend zijn voor het laten staan van de auto en de keuze voor de fiets of het openbaar vervoer. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat andere vervoerswijzen, zoals de fiets en het openbaar vervoer, voldoende zijn betrokken in het verkeersonderzoek. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Fietsverbindingen

10.     [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat door het plan gevaarlijke fietsverbindingen ontstaan. Ter onderbouwing verwijzen [appellant sub 2] en anderen naar de door hen overgelegde analyse "Nader onderzoek bestemmingsplan Brug Poelgeest" van Goudappel Coffeng van 19 september 2012. [appellant sub 2] en anderen concluderen dat het bestemmingsplan in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen.

10.1.    In de analyse "Nader onderzoek bestemmingsplan Brug Poelgeest" van Goudappel Coffeng van 19 september 2012 wordt opgemerkt dat de fietsroute over de nieuwe brug gevaarlijke kruisingen oplevert met de Oegstgeesterweg en de Broekweg. De raad stelt dat in de uitwerking van het ontwerp voor de infrastructuur (inclusief de kruispunten) aandacht zal worden besteed aan het aspect (verkeers-)veiligheid voor fietsers. Het juridisch-planologisch kader biedt volgens hem voldoende ruimte voor een adequate uitwerking. De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt waarom dit standpunt van de raad onjuist is.

Het betoog faalt.

Geluidhinder

11.    Volgens [appellant sub 2] en anderen kan een 30 km-weg met een relatief hoge verkeersdrukte in combinatie met een bepaalde bestrating zorgen voor een hoge geluidbelasting. De wijze van uitvoering van de verkeersverbinding staat volgens hen niet vast. Rechtsonzeker is of stil asfalt wordt aangelegd. De woningen aan de Cornelis van Steenishof zijn volgens hen ten onrechte niet meegenomen als waarneempunten in het akoestisch onderzoek. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat ook onvoldoende in kaart is gebracht of gevelisolatie noodzakelijk is. Er is verder geen rekening gehouden met de geluidhinder voor de woonboten door de U-vormige hoofdverkeersstructuur. Het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is volgens [appellant sub 2] en anderen onzorgvuldig tot stand gekomen. In het kader van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), hetzij in het kader van een goede ruimtelijke ordening had volgens [appellant sub 2] en anderen onderzoek moeten worden gedaan naar de cumulatie van geluidsbronnen, waarbij een nulmeting inclusief recreatievaart had moeten worden uitgevoerd.

11.1.    Over de ligplaatsen van de woonboten is in de plantoelichting vermeld: "Uit de resultaten volgt dat de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege het wegverkeer op de Brug Poelgeest (30 km/u weg) alleen wordt overschreden op het waarneempunt WB-123 (Woonboot Haarlemmermeer 123). De hoogst berekende geluidbelasting op dit waarneempunt bedraagt 52 dB."

11.2.    Na de vaststelling van het plan heeft de raad nieuwe cijfers overgelegd ten aanzien van de verkeersprognoses in 2029 met een voorrangskruispunt in plaats van een verkeersregelinstallatie ter hoogte van de kruising van de Brug Poelgeest met de Oegstgeesterweg. Deze cijfers zijn niet meegenomen in het akoestisch onderzoek. De Afdeling is van oordeel dat het plan om deze reden is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

11.3.    De stelling dat de woningen aan de Cornelis van Steenishof ten onrechte niet zijn meegenomen als waarneempunten in het akoestisch onderzoek, is volgens de raad ook naar voren gebracht als zienswijze. In de nota beantwoording zienswijzen heeft de raad opgemerkt dat in de contourenplot in bijlage V van het akoestisch onderzoek van 3 mei 2017 duidelijk te zien is dat de desbetreffende woningen aan de Cornelis van Steenishof in de 'groene geluidcontour' liggen, hetgeen betekent dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Onderzoek naar gevelisolatie bij genoemde woningen is daarom volgens de raad niet aan de orde. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze conclusie onjuist is.

Een gevelonderzoek is volgens de raad pas aan de orde als onduidelijk is of aan de binnenwaarden kan worden voldaan. Voor de woningen aan de Hugo de Vrieslaan 84, 86 en 103 bestond die onduidelijkheid en is daarom nader onderzoek uitgevoerd door Metz. Bij de woningen Hugo de Vrieslaan 84 en 86 is een overschrijding van de binnenwaarden geconstateerd en zal een aanbod voor gevelmaatregelen worden gedaan. Met de financiële consequenties daarvan is rekening gehouden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.5.4 en bijlagen 12 en 13 van de toelichting bij het bestemmingsplan van de gemeente Leiden. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de betogen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen over ontbrekend gevelonderzoek niet slagen.

In reactie op het beroep van [appellant sub 2] en anderen is aan de Omgevingsdienst verzocht het aantal toetspunten per woonboot te verhogen van twee naar zes en daarbij eveneens de cumulatie van het brugtracé en het verkeer over de Oegstgeesterweg in kaart te brengen. Daarbij is gerekend met de juiste wegdekverharding (SMA-NL11) in het akoestisch model. De geluidsbelasting overschrijdt alleen de voorkeursgrenswaarde voor de woonboot Haarlemmermeer […] van [partij], namens wie ook beroep is ingesteld. De raad stelt dat een ligplaats voor woonschepen in de Wgh is aangewezen als geluidsgevoelig terrein. Een woonboot is volgens de raad echter geen geluidsgevoelig object. Voor een woonschip geldt daarom geen wettelijke binnenwaarde, zo stelt de raad. De Afdeling acht dit juist. Gelet hierop zijn dan ook geen eisen gesteld aan de gevelkwaliteit. Er geldt een strengere norm. De voorkeurswaarde ingevolge de Wgh op geluidgevoelige terreinen bedraagt 48 dB en de ten hoogste toegestane waarde 53 dB. Door de Omgevingsdienst West-Holland is een nieuwe berekening gemaakt. Uit bijlage III bij de memo van de Omgevingsdienst West-Holland volgt dat in de bestaande situatie de woonboten aan de Haarlemmerweg 118 t/m 123 een geluidbelasting ondervinden van 50-54 dB als gevolg van verkeer over de Oegstgeesterweg. De woonboten 118 en 120 hebben in de autonome situatie een geluidbelasting van 54 dB en woonboot Haarlemmerweg 121 heeft een geluidbelasting van 52 dB. Woonboot Haarlemmerweg 122 heeft een geluidsbelasting van 51 dB en woonboot Haarlemmerweg 123 van 50 dB. Als gevolg van het brugtracé wordt de voorkeurswaarde van 48 dB op twee toetspunten van de woonboot Haarlemmerweg 123 overschreden, waarbij de hoogst berekende geluidsbelasting 52 dB betreft. Bij de overige woonboten wordt de voorkeurswaarde vanwege het brugtracé niet overschreden. Ook cumulatief kent de woonboot aan de Haarlemmerweg 123 de hoogste geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting met brugtracé is 53 dB. De raad acht dit ruimtelijk aanvaardbaar omdat hiermee de maximale ontheffingswaarde voor lichte bouw van 53 dB niet wordt overschreden. Bovendien, zo stelt de raad, had de desbetreffende woonboot in de autonome situatie ook al een hogere belasting vanwege de Oegstgeesterweg. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de cumulatieve geluidbelasting aanvaardbaar is.

De raad stelt dat bij cumulatie van geluid volgens het "Reken- en meetvoorschrift geluid 2012" alleen geluidbronnen hoeven te worden meegenomen waarvan de voorkeurswaarde wordt overschreden. Het gaat hierbij alleen om de bronnen voor spoorwegverkeer, luchtvaart, industrie en (weg)verkeer. De voorkeurswaarden voor spoorwegverkeer, luchtvaart en industrie worden niet overschreden en hoeven dus niet meegenomen te worden. De Afdeling acht dit juist. De raad stelt dat geluidoverlast veroorzaakt door seizoensgebonden pleziervaart meestal het gevolg is van overmatig gebruik van radio’s en overige muziekinstallaties. Voor zover hiervan sprake is, zal dit op basis van de APV moeten worden aangepakt. De Afdeling acht deze toelichting van de raad aannemelijk. Overigens stelt de raad dat bij de Omgevingsdienst geen klachten bekend zijn over dit aspect.      De betogen falen.

Alternatieven

12.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat sprake is van een andere reële mogelijkheid om een extra verkeersverbinding te maken die niet ten koste gaat van de cultuurhistorische waarden van het landgoed Oud Poelgeest en de Kikkermolen. De raden hebben in 2006 ingestemd met een specifieke financieringsafspraak voor een alternatief: een kleine brug bij de Broekweg. Dat sluit ook de tennisbaanvariant niet uit. De belangenafweging bij de keuze voor de onderhavige verkeersverbinding is onvoldoende draagkrachtig. Ten onrechte is geen nader cultuurhistorisch onderzoek verricht naar alternatieven. De tennisbaanvariant is volgens hen ook ten onrechte niet in het verkeersonderzoek opgenomen. Ook [appellant sub 1] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek is verricht naar deze alternatieven. Verder is de tunnelverbinding volgens [appellant sub 1] en anderen ten onrechte niet onderzocht. Deze variant moet volgens hen alsnog op ruimtelijke haalbaarheid worden onderzocht.

12.1.    Zoals hiervoor in 9.1 is overwogen is de keuze voor een verbinding in de vorm van de Brug Poelgeest gebaseerd op vier argumenten.

12.2.    De raad stelt dat alternatieven zijn onderzocht. Gebleken is volgens hem dat er geen alternatief is dat in overeenstemming is met de vier argumenten. Deze argumenten worden door de raad ook wel beleidsvoorwaarden genoemd. Waarom die alternatieven niet voldoen, is nader toegelicht in de nota beantwoording zienswijzen. Ook het alternatief dat [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen aan de orde stellen, de kleine brug bij de Broekweg, is daarin besproken. De raad bedoelt met de kleine brug bij de Broekweg een aansluiting van de Hugo de Vrieslaan op de Haarlemmerweg. Bij de door [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen genoemde tennisbaanvariant zou eveneens een brug bij de Broekweg gerealiseerd moeten worden op een andere plek in de wijk. Voor beide varianten geldt echter dat niet wordt voldaan aan de genoemde beleidsvoorwaarden. Beide alternatieven dragen onvoldoende bij aan een robuuster netwerk dat voor meerdere vervoerswijzen de bereikbaarheid van Poelgeest verbetert. De raad stelt dat bij de genoemde alternatieven geen sprake is van een vaste busverbinding in Poelgeest en evenmin van het toevoegen van een ontbrekende schakel in het lokale en regionale fietsnetwerk. [appellant sub 2] en anderen hebben volgens hem gelijk waar zij stellen dat het alternatief van de kleine brug als verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Haarlemmerweg in een bestuursovereenkomst tussen de gemeenten Leiden en Oegstgeest is aangemerkt als terugvaloptie wanneer de bestemmingsplannen voor de Brug Poelgeest onverhoopt geen stand houden. Dit geldt volgens de raad echter niet als volwaardig alternatief maar heeft enkel tot doel een tweede ontsluiting van de wijk in verband met calamiteiten mogelijk te maken.

De raad stelt dat ten tijde van het ontwikkelingsplan Oegstgeest van 1997 een tweede ontsluiting werd voorzien door een tunnel naar de Merenwijk in Leiden. In de bestuursovereenkomst van Leiden en Oegstgeest van 2006 hebben de gemeentebesturen geconcludeerd dat het wenselijk is de ontsluiting op een andere manier te realiseren dan via een tunnelverbinding. In de nota beantwoording zienswijzen is toegelicht dat een tunnelbuis voor het openbaar vervoer een dwarsverbinding impliceert, die niet past in de busontsluitingsstructuur naar Leiden Centraal. De tunnelvariant voldoet dan ook niet aan alle vier de beleidsvoorwaarden voor de verbinding. Volgens de raad is er geen alternatief dat aan alle beleidsvoorwaarden voldoet.

De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom de alternatieven geen gelijkwaardige oplossing bieden.

De betogen falen.

Cultuurhistorische waardering

13.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat de cultuurhistorische waarde van de monumentale ijsbaan met vrij uitzicht vanaf het landgoed Oud Poelgeest naar de Kikkermolen niet is onderkend. Verder zijn de verschillende cultuurhistorische waarden in en rond het plangebied onvoldoende in samenhang met elkaar beoordeeld. De cultuurhistorische duiding schiet volgens [appellant sub 2] en anderen op essentiële punten tekort. Zij hebben dit onderbouwd met het rapport "Brug Poelgeest - advies cultuurhistorie", opgesteld door drs. M.J.C. Laméris, van 10 januari 2019.

13.1.    De raad verwijst voor de uitgangspunten van de cultuurhistorische waardering naar de analyse "Gebiedsanalyse voor de ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen" van RHO Adviseurs voor Leefruimte van januari 2017.

13.2.    In de plantoelichting staat dat  Monumenten Advies Bureau de cultuurhistorische analyse "Bestemmingsplan Brug Poelgeest Gemeente Leiden/Gemeente Oegstgeest" van juli 2016 heeft uitgebracht om de effecten van het bestemmingsplan "Brug Poelgeest 2017" op de cultuurhistorische waarden in en rond het plangebied in beeld te brengen. De cultuurhistorische analyse bevat naast een historisch-ruimtelijke analyse, een samenvatting van het relevante beleidskader en een presentatie van de cultuurhistorische waarden. De hoofdlijnen van de cultuurhistorische waardering worden als volgt puntsgewijs samengevat:

Historische structuren

- de loop van de Haarlemmertrekvaart, gerealiseerd in 1657.

- de Haarlemmerweg als tastbaar overblijfsel van het tracé van het jaagpad aan de oostelijke zijde van de vaart.

- het taps toelopende terrein tussen de Haarlemmerweg en de Broekweg als onderdeel van de oude verkavelingsstructuur.

- de Broekweg en Broeksloot aan de oostelijke zijde van de vaart als eeuwenoude infrastructuur en waterloop.

- de ijsbaan, als open landschap met vrije zichtlijnen van en naar het kasteel Oud-Poelgeest, tevens als onderdeel van de oude verkavelingsstructuur en als onderdeel van het landgoed Oud-Poelgeest.

Cultuurhistorische waarde objecten:

- de ten noorden van het plangebied gelegen Kwaakbrug.

- de ten zuiden van het plangebied gesitueerde monumentale Kikkermolen.

- het ten noordwesten van het plangebied gelegen kasteel Oud-Poelgeest met omliggende tuinaanleg en bijgebouwen.

- het in 1959 aangelegde Heempark ten zuiden van het plangebied.

In de cultuurhistorische analyse wordt ingegaan op de effecten van het plan op de cultuurhistorische waarden en wordt een aantal aanbevelingen gedaan. De inzichten uit de cultuurhistorische analyse zijn betrokken bij de  "Gebiedsanalyse voor de ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen" van RHO Adviseurs voor Leefruimte van januari 2017.

13.3.    Over de "Gebiedsanalyse voor de ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen" van RHO Adviseurs voor Leefruimte van januari 2017 staat het volgende in de plantoelichting: "de gebiedsanalyse heeft tot doel om een onderbouwing te leveren voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van de kwalitatieve onderdelen van de provinciale regels met betrekking tot de molenbiotoop, de landgoedbiotoop en ruimtelijke kwaliteit. Tevens dient de gebiedsanalyse als onderbouwing voor de wijziging van het complex van rijkmonument Oud-Poelgeest, omdat een deel van het beoogde brugtracé binnen het rijksmonument valt."

In de gebiedsanalyse zijn de kwalitatieve effecten op de molenbiotoop als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen en aanvullende maatregelen benoemd. Op basis hiervan worden de volgende conclusies getrokken: de nieuwe brug zorgt enigszins voor een verstoring van de zichtlijn tussen de molen en het landgoed. Aan de andere kant zorgen diverse maatregelen bij de brug, de woonboten en de afronding van het Trekvaartplein juist voor een verbetering van het zicht op de molen en de beleving ervan. Verder wordt geconcludeerd dat de windvang van de molen verbetert.

In de gebiedsanalyse zijn de kwalitatieve effecten op de landgoedbiotoop als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen en aanvullende maatregelen benoemd. Vermeld is dat het landgoed beperkt wordt aangetast door de aanleg van de brug met bijbehorende toegangsweg: een klein deel van de weide wordt afgesneden en een zichtlijn wordt aangetast. Een argument dat pleit voor de inpassing van de brug en daarmee de geringe afsnijding van het landgoed is dat er een groot maatschappelijk belang is vanwege de verbindende en verkeerskundige waarde van de nieuwe brug. In de plantoelichting staat dat geen alternatief tracé aanwezig is. Deze nieuwe verbinding draagt naast een versterking van de ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer bij aan verbeteringen van de aansluiting op het regionale fietsnetwerk, de mogelijkheden voor openbaar vervoer en de bereikbaarheid bij wegwerkzaamheden en calamiteiten. De brug brengt een oost-westgerichte recreatieve verbinding aan. Deze verbinding zorgt ervoor dat het landgoed, maar ook de Broekweg en de Haarlemmertrekvaart, door meer mensen wordt beleefd. Bovendien biedt de brug kansen om de beleving van het landgoed te vergroten.

Met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit staat in de plantoelichting dat er sprake is van "aanpassen" zoals bedoeld in de Verordening. Het betreft een ruimtelijke ontwikkeling die wat betreft aard en schaal niet op voorhand past binnen het gebied. Om de brug toch mogelijk te maken dient er sprake te zijn van een zorgvuldige inbedding in zijn omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Op de volgende punten wordt rekening gehouden met de richtwaarden:

1. Ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de kenmerken en waarden van landgoed/kasteel en het behouden of versterken van de relatie van het landgoed met zijn omgeving.

2. Het landgoed wordt beperkt aangetast door afsnijding van een klein deel van de weide (en daarmee een inperking van de ijsbaan). Daarbij wordt opgemerkt dat de afsnijding in de uiterste periferie van het landgoed plaatsvindt en de ruimtelijke kwaliteit van de ijsbaan zelf niet hoog is. Door lage groene beplanting te realiseren tussen het fietspad en de weg op het talud wordt de nieuwe grens van het landgoed als gevolg van de afsnijding gemarkeerd.

De toegangsweg en nieuwe brug doorsnijden het panorama, onderscheidenlijk de zichtlijnen vanaf de buitenplaatskern over de weide (ijsbaan) in zuidoostelijke richting naar de Kikkermolen. Hier komt bij dat deze toegangsweg hoger komt te liggen ten opzichte van het maaiveld. Verzachtende omstandigheden zijn dat de oorspronkelijke zichtlijn in de loop van de twintigste eeuw al sterk verkort is, het aanwezige opgaande groen sterk is toegenomen, de weide (ijsbaan) een weinig passende inrichting kent en de trekvaart vanaf deze zijde door de aanwezigheid van erfgroen, woonboten, schuttingen en opstallen nauwelijks zichtbaar is.

3. De Kikkermolen blijft behouden. De directe omgeving van de molen wordt echter door de brug veranderd. Dit heeft niet alleen effect op de windvang, ook de ligging van de molen in zijn omgeving wordt daarmee veranderd. Waar de molen voorheen in een vrije open polder het water weg pompte, ligt de molen nu in een dichte stadsrand met bebouwing en groen. Door de komst van de brug met toegangsweg op een talud zal de omgeving van de molen nog meer worden beperkt.

4. Om oevers en water openbaar toegankelijk en beleefbaar te houden is geen ruimte voor verdere verdichting en privatisering van de oevers, direct grenzend aan het water.

In de plantoelichting staat dat landgoed Oud-Poelgeest in 2002 is beschermd als rijksmonument. Beschermd zijn het hoofdgebouw, historische tuin- en parkaanleg, brug met toegangshek, koetshuis, tuinmanswoning, waterput, kapel/jagershuis, boogbrug en tuinbeelden. Alleen de historische tuin- en parkaanleg worden beperkt aangetast - afsnijding van een klein deel van de weide en aantasting van een zichtlijn - door de aanleg van de brug met bijbehorende toegangsweg. In de beschrijving van de landgoedbiotoop wordt ingegaan op de kwalitatieve effecten van deze aantasting en op aanvullende maatregelen die genomen zullen worden.

13.4.    De raad stelt dat bij het opstellen van het bestemmingsplan van de juiste feitelijke actuele situatie is uitgegaan wat betreft de cultuurhistorische waarden in het gebied. De Afdeling stelt vast dat de cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied in de plantoelichting, de cultuurhistorische analyse "Bestemmingsplan Brug Poelgeest Gemeente Leiden/Gemeente Oegstgeest" van juli 2016 en de "Gebiedsanalyse voor de ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen" van RHO Adviseurs voor Leefruimte van januari 2017, zijn genoemd. Er is onderkend dat de ijsbaan, als open landschap met vrije zichtlijnen van en naar het kasteel

Oud-Poelgeest van cultuurhistorische waarde is, zij het dat de raad stelt dat bepaalde zichtlijnen al in de loop van de 20e eeuw zijn verkort. Tevens zijn onder andere de Kikkermolen en kasteel Oud-Poelgeest aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol in de aan het plan ten grondslag liggende stukken.

Specifiek ten aanzien van de monumentale ijsbaan stelt de raad het volgende. De ijsbaan is gelegen in het zuidelijke gedeelte van het plangebied. De cultuurhistorische waarde ervan is onderzocht in de cultuurhistorische analyse. Uit paragraaf 5.2.1 van de cultuurhistorische analyse blijkt volgens de raad dat de ijsbaan tot het rijksbeschermde gebied behoort, maar de smalle groenstrook met het bomenlaantje langs de Oegstgeesterweg niet. De raad stelt dat hij is uitgegaan van de cultuurhistorische analyse en dat hij de beschermde status van de ijsbaan heeft onderkend. De raad stelt dat hij ook integraal heeft gekeken naar de directe omgeving van de brugverbinding. Mede om die reden is een gebiedsanalyse opgesteld. De raad stelt dat uit de gebiedsanalyse blijkt dat de cultuurhistorische waarde met vrij uitzicht rond de ijsbaan in de huidige situatie beperkt is. Door de huidige inrichting is sprake van verschillende factoren, waaronder (bouw)werken, die het vrije uitzicht belemmeren. Dat de omgeving van de ijsbaan in de gebiedsanalyse is onderzocht, getuigt volgens de raad van een zorgvuldige voorbereiding. De raad stelt dat de cultuurhistorische waarde van het gebied rond de ijsbaan in de gebiedsanalyse voldoende is onderkend en in de belangenafweging in het kader van de besluitvorming is betrokken.

De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat bij het opstellen van het bestemmingsplan niet is uitgegaan van de juiste actuele situatie wat betreft de cultuurhistorische waarden in het gebied. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog faalt.

14.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat het niet juist is dat het grootste gedeelte van het landgoed Oud Poelgeest onaangetast blijft. Volgens hen laat artikel 2.3.4 van de Verordening ruimte 2014 (hierna: de Verordening) niet toe dat het landgoed Oud Poelgeest wordt aangetast.

14.1.    De Afdeling overweegt dat de raad zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat er hier en daar inderdaad sprake zal zijn van een aantasting van het landgoed. De raad stelt echter dat de Verordening dit niet verbiedt, omdat in artikel 2.3.4, eerste lid, aanhef en onder b, staat dat een bestemmingsplan voor gronden binnen de landgoed- en kasteelbiotopen kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop. De raad stelt in dit geval dat het bestemmingsplan per saldo leidt tot een verbetering en versterking van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop, omdat aanvullende maatregelen worden genomen ter verbetering van de waarden. In de "Gebiedsanalyse voor de ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen" van RHO Adviseurs voor Leefruimte van januari 2017 staat dat die maatregelen zijn:

- de realisatie van een zogenoemd ‘balkon’ dat de relatie van het landgoed met zijn omgeving zal versterken;

- bij het talud richting de Oegstgeesterweg zal gekozen worden voor het zoveel mogelijk ontkoppelen van het voet-/fietspad en de autoweg, begeleid door lage groene beplanting, waardoor er een markering als nieuwe grens van het landgoed ontstaat;

- de ruimte rondom de brug wordt zoveel mogelijk open gehouden, waardoor de oevers en het water openbaar toegankelijk blijven en zowel de Kikkermolen als de brug in de omgeving als zelfstandige elementen verder geaccentueerd worden.

De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat respectvol zal worden omgegaan met de zichtlijnen ter versterking van de belevingswaarden. De raad stelt dat hiermee is voldaan aan artikel 2.3.4, eerste lid, onder b, van de Verordening, zodat geen sprake is van strijd met de Verordening. De Afdeling acht dit standpunt van de raad juist en overweegt dat de raad niet heeft gehandeld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de voorwaarden in artikel 2.3.4, eerste lid, van de Verordening moeten worden gelezen als cumulatieve voorwaarden, overweegt dat Afdeling dat de raad terecht stelt dat op grond van artikel 2.3.4, van de Verordening kan worden voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als wordt voldaan aan de voorwaarde in het eerste lid, onder a, of als wordt voldaan aan de voorwaarde in het eerste lid onder b. Niet hoeft te worden voldaan aan beide voorwaarden.

Het betoog faalt.

15.    Verder betogen [appellant sub 2] en anderen dat de artikelen 2.2.1 en 2.3.4 van de Verordening in strijd zijn met de Overeenkomst inzake het behoud van het architectonisch erfgoed van Europa (Trb 1985, 163; hierna: het Verdrag van Granada). In de Verordening wordt volgens hen miskend dat een ontwikkeling volgens het Verdrag van Granada aan twee cumulatieve voorwaarden moet voldoen. De ontwikkeling (1) mag geen aantasting vormen van de waarden van de landgoedbiotoop en (2) moet gericht zijn op versterking van de waarden van de landgoedbiotoop. De Verordening gaat er ten onrechte vanuit dat het voldoende is als aan één voorwaarde wordt voldaan. Het plan is volgens [appellant sub 2] en anderen in strijd met het Verdrag van Granada, omdat volgens de planregels gebouwd mag worden als sprake is van een bestaande aantasting. Op grond van het Verdrag van Granada geldt een verplichting tot behoud met verbetering van architectonisch erfgoed en biedt geen ruimte tot het nog verder aantasten daarvan, aldus [appellant sub 2] en anderen. Verder betogen [appellant sub 2] en anderen dat zowel artikel 2.3.3 van de Verordening als de planregels over de vrijwaringszone - molenbiotoop in strijd zijn met het Verdrag van Granada. In plaats van het hele landgoed en de verbinding met de molen integraal te verbeteren is gekozen voor een onomkeerbare aantasting van het architectonisch erfgoed.

15.1.    De Afdeling overweegt met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2797, dat toetsing aan een artikel van een verdrag alleen kan plaatsvinden als dit artikel rechtstreekse werking heeft. Artikel 7 van het Verdrag van Granada richt zich tot de lidstaten en bevat, gelet op de formulering, geen norm die door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar is, aangezien deze bepaling niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. De Afdeling overweegt dat het voorgaande ook geldt voor artikel 12 van het Verdrag van Granada.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen wijzen op artikel 10 van het Verdrag van Granada, overweegt de Afdeling dat dit artikel, kort weergegeven, bepaalt dat partijen bij het verdrag in alle stadia van de ruimtelijke ordening rekening moeten houden met de doelstelling om het architectonisch erfgoed te beschermen en in stand te houden en dit tot een onderdeel moeten maken van hun beleid. Ook bepaalt artikel 10 van het Verdrag van Granada dat elke partij beleid vaststelt dat het behoud bevordert en het gebruik vergemakkelijkt van bepaalde gebouwen die van belang zijn door hun ligging in een stedelijke of landelijke omgeving en voor de kwaliteit van het bestaan. Hierin valt, anders dan [appellant sub 2] en anderen betogen, niet te lezen dat het de verdragsluitende partijen in geen geval is toegestaan om over te gaan tot een aantasting van architectonisch erfgoed, daargelaten of deze norm door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar is.

Het betoog faalt.

16.    Volgens [appellant sub 2] en anderen is het standpunt van het college van gedeputeerde staten dat op grond van artikel 2.3.4, derde lid, van de Verordening mag worden afgeweken van de provinciale belangen in de artikelen 2.2.1 en 2.3.4, eerste lid, zodat geen ontheffing op grond van art. 3.2 van de Verordening hoeft te worden verleend onjuist. [appellant sub 2] en anderen stellen dat die redenering in strijd is met art. 4.1a, van de Wro. Het derde lid van art. 2.3.4 van de Verordening voldoet volgens [appellant sub 2] en anderen niet aan de vereisten van art. 4.1a, van de Wro en is daarom onverbindend. Ten onrechte is geen ontheffing op grond van art. 3.2 van de Verordening aangevraagd of verleend. Die ontheffing kan niet alsnog worden verleend. Reden daarvoor is dat aan de realisatie van de verkeersverbinding met brug geen zwaarwegend belang ten grondslag ligt. [appellant sub 2] en anderen wijzen op de terughoudendheid die bij de toepassing van art. 4.1a, van de Wro moet worden betracht, mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2651.

16.1.    De raad stelt dat artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro niet van toepassing is.

16.2.    De Afdeling overweegt dat artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro in dit geval niet van toepassing is. Artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro ziet op de situatie waarin gemeentelijke belangen tegenover provinciale belangen staan. Die situatie doet zich hier niet voor.

Het betoog faalt.

17.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat niet is aangetoond dat is voldaan aan de molenbiotoopregeling op grond van artikel 2.3.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening. De door gedeputeerde staten verleende ontheffing is volgens hen niet bekendgemaakt.

Volgens [appellant sub 2] en anderen is de gebiedsanalyse uit januari 2017 onvolledig. Daarin staat niet dat de Kikkermolen nog steeds kan bemalen en voor publiek te bezoeken is.

De monumenten in en om het gebied zijn onvoldoende met elkaar in samenhang beoordeeld in de cultuurhistorische onderzoeken en analyses, aldus [appellant sub 2] en anderen. De Kikkermolen had niet los van de landgoedbiotoop mogen worden gezien en had niet buiten het plangebied mogen liggen. Dat geldt ook voor de molenbiotoop. Verder wordt eraan voorbij gegaan dat [appellant sub 2] en anderen direct uitzicht hebben op de Kikkermolen. In verband met de molenbiotoop had op grond van art. 4.1a, eerste lid, van de Wro een ontheffing moeten worden verleend. Evenals bij de landgoederenbiotoop kan niet worden volstaan met een afwijkingsmogelijkheid.

De lichtwerende maatregelen op de brug hebben invloed op de windvang. Verplaatsing van de woonboten in het belang van de molenbiotoop heeft in dat verband geen toegevoegde waarde, aldus [appellant sub 2] en anderen.

17.1.    De raad stelt dat de ontheffing die het college van gedeputeerde staten in 2013 heeft verleend voor het onderhavige bestemmingsplan niet relevant is. Van die ontheffing is voor het huidige bestemmingsplan geen gebruikgemaakt. De inhoud van de ontheffing ligt niet voor. De Afdeling ziet geen aanleiding te oordelen dat dit onjuist is.

In de gebiedsanalyse is de historische bemalingsfunctie van de Kikkermolen beschreven op pagina 21: "De Kikkermolen is een oude wipmolen die omstreeks 1752 gebouwd is. De Kikkermolen had de functie om de Kikkerpolder te bemalen". Sinds 1968 is de Kikkerpolder ontpolderd. De huidige functie van de Kikkermolen is inderdaad niet beschreven. Uit de Molendatabase volgt dat de molen alleen nog op vrijwillige basis een bemalingsfunctie kent. De Afdeling is van oordeel dat de functie van de Kikkermolen op deze manier voldoende inzichtelijk is gemaakt.

De raad stelt zich op het standpunt dat het niet noodzakelijk is om de molen of het landgoed in het plangebied op te nemen. De bescherming van de biotopen zijn volgens hem op een juiste manier in het plangebied verwerkt. Zoals ook is toegelicht bij de beantwoording van de zienswijzen, zijn de zichtlijnen vanuit het plangebied naar de biotopen als "belangrijk" gekwalificeerd in de cultuurhistorische analyse. Dit is volgens de raad meegewogen in de besluitvorming bij het bestemmingsplan. Ook besteden de gebiedsanalyse en de cultuurhistorische analyse volgens de raad voldoende aandacht aan de samenhang tussen de monumenten. Hij stelt dat daarmee ook rekening is gehouden in de planvorming rondom de brugverbinding. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is.

Wat betreft het uitzicht van appellanten op de Kikkermolen geldt dat dit meegewogen is bij afweging van de belangen, maar dat het belang bij een brugverbinding zwaarder heeft gewogen dan het belang bij een ononderbroken uitzicht. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat van een recht op blijvend uitzicht geen sprake is.

De raad stelt dat artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro wat betreft de provinciale regels over de molenbiotoop net zo min van toepassing is als de provinciale regels over de landgoedbiotoop. Specifiek voor de molenbiotoop voegt hij daaraan het volgende toe. In de eerdergenoemde brief van 20 april 2017 heeft het college van gedeputeerde staten opgemerkt dat op de molenbiotoop artikel 2.3.3. van de Verordening van toepassing is. Het college van gedeputeerde staten heeft geoordeeld dat geen sprake is van strijdigheid met artikel 2.3.3. Verwezen is naar het onderzoek van adviesbureau Peutz, waaruit blijkt dat de windvang per saldo niet verslechtert en dat de verbetering in werkelijkheid groter zal zijn. Bovendien leiden compenserende maatregelen in de molenbeschermingszone tot een verbetering. Hiermee is volgens de raad voldaan aan de voorwaarden voor de afwijkingsmogelijkheid in artikel 2.3.3. tweede lid. De Afdeling acht dit juist.

Op de stelling van [appellant sub 2] en anderen dat de lichtwerende maatregelen op de brug van invloed zijn op de windvang is volgens de raad al gereageerd bij de beantwoording van de zienswijzen. De lichtwerende maatregelen binnen de 100 m contour van de molen- en/of landgoedbiotoop zijn tot ruimtelijk uitgangspunt genomen in de gebiedsanalyse. Lichtwerende maatregelen zijn meebeschouwd in het windhinderonderzoek van Peutz en doen niet af aan de conclusie dat de windvang per saldo niet verslechtert en dat de verbetering in werkelijkheid groter zal zijn. De vrijwaringszone borgt bovendien dat de maatregelen geen nadelig effect hebben op de molenbiotoop. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

De verplaatsing van de woonboten is in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde, zo stelt de raad. Peutz concludeert dat een bepaalde situering van woonboten de windvang kan verbeteren. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] en anderen hun eventuele bezwaren daartegen aan de orde kunnen stellen in het kader van besluitvorming rondom de verplaatsing van de woonboten.

De betogen falen.

18.    Volgens [appellant sub 2] en anderen wordt er in de bestemmingsplannen ten onrechte aan voorbijgegaan dat de woonboten onderdeel van de cultuurhistorische waarden zijn en dat daaraan afbreuk wordt gedaan door de verplaatsing daarvan. Deze verplaatsing is geen verbetering van het gebied. [appellant sub 2] en anderen komen tot de conclusie dat de bestemmingsplannen op dit punt in strijd zijn met artikel 3.1.6 lid 5 Bro, de eisen van een goede ruimtelijke ordening en een zorgvuldige voorbereiding en het verbod van détournement de pouvoir en willekeur.

18.1.    De raad stelt voorop dat de aanwezige woonboten geen deel uitmaken van het bestemmingsplan, maar hun aanwezigheid wel als uitgangspunt geldt bij het opstellen van een planregeling voor het brugtracé. In de cultuurhistorische analyse is een uitgebreide beschrijving opgenomen over de ligplaatsen in de Haarlemmertrekvaart. Van belang is dat voor de aanwezige woonboten geconcludeerd is dat deze geen onderdeel zijn van de cultuurhistorische waarde van het gebied. Het gaat om een relatief jonge ontwikkeling vanaf de Tweede Wereldoorlog. Verder laat de cultuurhistorische analyse zien dat de aanwezige woonboten juist een negatieve invloed hebben op de cultuurhistorische waarde. Zij maken deel uit van de oprukkende verstedelijking, hebben de historische functioneel-ruimtelijke relatie tussen water en jaagpad verstoord en het zicht op de buitenplaats en het kasteel vertroebeld. De Afdeling is van oordeel dat door [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk is gemaakt dat door de eventuele verplaatsing van de woonboten afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid verplaatsing woonboten

19.    Volgens [appellant sub 2] en anderen is verplaatsing van de woonboten juridisch, maatschappelijk en feitelijk niet uitvoerbaar. De huidige ligplaatsen liggen buiten het bestemmingsplangebied. Het Leidse bestemmingsplan Haarlemmerweg waarin de ligplaatsen zullen worden opgenomen is nog niet in procedure gebracht of vastgesteld. Bovendien is nog geen overeenstemming bereikt met de woonbootbewoners over herschikking. Er is niet planologisch gewaarborgd dat [appellant sub 2] en anderen niet met de zeer negatieve gevolgen van de verkeersverbinding te maken krijgen. De bewoners van 120, 121, 122 en 123 wonen er veel langer dan 20 jaar en zijn door verjaring eigenaar geworden van de grond.

19.1.    De raad stelt terecht dat deze beroepsgrond evenmin kan slagen, omdat de verplaatsing van woonboten in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde is. Daarvoor zal een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden gevolgd. De raad stelt overigens dat verplaatsing van de woonboten niet is vereist in het licht van de te realiseren brugverbinding. In de onderbouwing van het bestemmingsplan is tevens ingegaan op de effecten van het plan voor de bewoners van de woonboten. Mede ter bescherming van het woonklimaat is een voorwaardelijke verplichting voor lichtwerende voorzieningen opgenomen. De Afdeling zal hierna beoordelen of het plan aldus voldoende waarborgen bevat. Of sprake is van verkrijgende verjaring is niet aan de orde in deze bestuursrechtelijke procedure.

Het betoog faalt.

Lichthinder

20.    [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen verwachten dat de lichtwerende maatregelen op en rond de brug niet voldoende zijn om overschrijding van de grenswaarden voor lichthinder te voorkomen. Ook voeren zij aan dat lichtwerende maatregelen de openheid van het gebied aantasten. Zij concluderen dat het plan op dit punt wellicht niet uitvoerbaar is.

20.1.    In de toelichting bij het bestemmingsplan is beschreven dat wat betreft lichthinder de richtlijnen van de NSVV zijn gevolgd aangezien voor koplampverlichting geen specifieke richtlijnen bestaan. Adviesbureau Tauw heeft onderzoek uitgevoerd naar lichthinder als gevolg van het brugtracé. Uit het onderzoek volgt dat de norm op een aantal plaatsen wordt overschreden. Om die reden is in artikel 14.3 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het brugtracé pas voor het verkeer mag worden opengesteld, nadat ten behoeve van de nabij het plangebied aanwezige woningen, woonwagens en/of woonboten, lichtwerende voorzieningen zijn aangebracht en in stand worden gehouden die borgen dat aan de normwaarden voor verlichtingssterkte en maximale lichtstroom wordt voldaan.

20.2.    Door bureau Stadsingenieurs van de gemeente Leiden is onderzocht welke lichthinderbeperkende maatregelen nodig zijn om de hinder afkomstig van koplampen te voorkomen. Uit dit onderzoek volgt dat lichtwerende voorzieningen op meer plaatsen noodzakelijk zijn. Op het grondgebied van de gemeente Oegstgeest kan worden volstaan met lichtwerende voorzieningen met een maximale hoogte van 1 meter. Op het grondgebied van de gemeente Leiden zijn lichtwerende voorzieningen nodig variërend van 1 meter tot 2,10 meter. Met het plaatsen van lichtwerende voorzieningen op de locaties zoals aangegeven, wordt een waarneembare overschrijding van de grenswaarde voor lichthinder in de woningen voorkomen.

20.3.    Het bestemmingsplan "Brug Poelgeest 2017" laat lichtwerende voorzieningen toe tot een hoogte van 1 meter. Dat betekent dat een deel van de lichtwerende voorzieningen zal moeten worden vergund met toepassing van de kruimelgevallenregeling in artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. De raad wijst erop dat volgens vaste jurisprudentie een bestemming niet onuitvoerbaar wordt geacht vanwege het enkele feit dat nog een omgevingsvergunning vereist is. Dit is slechts anders indien op voorhand redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de desbetreffende vergunning niet kan worden verleend. Van een dergelijke situatie is volgens de raad geen sprake, te minder nu de afwijking van de hoogtebepaling in het bestemmingsplan marginaal is en onderzoek heeft uitgewezen dat van een significant effect op de cultuurhistorische waarden geen sprake is. De Afdeling is van oordeel dat hetgeen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen naar voren hebben gebracht geen aanleiding geeft voor het oordeel dat op voorhand redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de vergunning niet kan worden verleend. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan in zoverre niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

21.    [appellant sub 2] en anderen betwisten dat het plan niet in betekenende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Zij verwijzen naar de door hen overgelegde productie, waarin een NIBM tool berekening is opgenomen met de gegevens zoals vermeld in paragraaf 4.5.5 van de toelichting bij het bestemmingsplan van de gemeente Leiden. [appellant sub 2] en anderen gaan uit van een worstcasebenadering. Volgens [appellant sub 2] en anderen houdt het bij het bestemmingsplan gebruikte NIBM-model geen rekening met de cumulatieve negatieve effecten van recreatievaart en gemotoriseerd vervoer op de luchtkwaliteit.

21.1.    In de toelichting bij het bestemmingsplan is beschreven dat het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Gezien het feit dat alleen de brugverbinding zelf een toename van verkeer genereert, is alleen die toename als uitgangspunt genomen. Projecten van 1.500 woningen met een ontsluitingsweg of 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen gelden als NIBM. In dit geval kent de wijk Poelgeest minder dan 1.500 woningen waarmee vaststaat dat de toename NIBM is. Voorts is de toename in verkeersbewegingen doorgerekend met de NIBM-rekentool. Op basis daarvan is aangetoond dat de concentraties inclusief dit plan ver onder de wettelijke grenswaarden blijven. Aangezien het plan NIBM is, de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden en de concentraties inclusief plan ver onder de grenswaarden blijven, is geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan. Bij de berekeningen zijn de uitkomsten van het verkeersonderzoek van 4Cast/Megaborn tot uitgangspunt genomen.

De raad stelt dat de invloed van de recreatievaart op de achtergrondconcentratie zeer beperkt is. Om dit standpunt nader te onderbouwen heeft de raad onderzoek laten verrichten door de Omgevingdienst West-Holland. Daaruit is naar voren gekomen dat de omvang van de recreatievaart dusdanig laag is en dat deze zich concentreert in een dermate beperkt deel van het jaar dat de hogere emissiefactoren van de recreatievaart niet leiden tot een overschrijding van de normen uit de Wet milieubeheer. Ook is aangegeven dat het verkeer op de Brug Poelgeest op de piekmomenten van de recreatievaart een geringe bijdrage levert aan het gecumuleerde effect op de luchtkwaliteit.

De door [appellant sub 2] en anderen overgelegde productie is volgens de raad kennelijk niet afkomstig van een deskundigenbureau. Het is voor de raad niet te controleren op basis waarvan de berekeningen zijn uitgevoerd. De berekeningen bevatten ook geen toelichting.

21.2.    De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] en anderen geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het onderzoek van de Omgevingsdienst West-Holland over de invloed van de recreatievaart op de achtergrondconcentratie dusdanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad niet heeft mogen uitgaan van de conclusie dat de emissiefactoren van de recreatievaart niet leiden tot een overschrijding van de normen uit de Wet milieubeheer. Gelet op de conclusie in het onderzoek van de Omgevingsdienst-West-Holland bestaat ook geen aanleiding hierover anders te oordelen op basis van de door [appellant sub 2] en anderen overgelegde berekeningen.

Het betoog faalt.

Natuur en ecologie

22.    [appellant sub 2] en anderen stellen dat de ecologische quickscan ten onrechte niet vermeldt dat de ijsvogel, de modderkruiper en de groene specht in het gebied leven. Ten onrechte is geen ontheffing aangevraagd voor deze diersoorten. Bovendien leven er vleermuizen, terwijl de lichtwerende voorzieningen niet kunnen worden uitgevoerd zonder effecten op die vleermuizen. Verder betogen [appellant sub 2] en anderen dat niet is voldaan aan de plicht tot het opstellen van een kwaliteits- en beheerplan voor natuurbescherming en ecologie.

22.1.    In paragraaf 4.3 van de toelichting is geconcludeerd dat het aspect ecologie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Hierbij is de quickscan ecologie van deskundigenbureau Waardenburg van 23 maart 2017 tot uitgangspunt genomen.

22.2.    In het kader van de beantwoording van de zienswijzen is reeds opgemerkt dat volgens Bureau Waardenburg een ontheffing inzake soortbescherming niet nodig is. De raad onderschrijft deze conclusie op grond van de gemeentelijke natuurdatabase. Met gerichte maatregelen zijn effecten op flora en fauna te voorkomen of te minimaliseren. Er zijn voldoende maatregelen getroffen om kwetsbare situaties voor vleermuizen te voorkomen. De hoogte van de brug zorgt ervoor dat vleermuizen niet worden belemmerd in het migreren of foerageren boven de Haarlemmertrekvaart. Ook wordt gebruik gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting in die zin dat armaturen zullen voorkomen dat het licht direct op de Haarlemmertrekvaart schijnt. Verder is het effect van koplampen op vleermuizen die boven de Haarlemmertrekvaart vliegen of foerageren verwaarloosbaar vanwege de lichtwerende voorzieningen die gerealiseerd zullen worden ter voorkoming van lichthinder op de aanwezige woonboten. Een significante verstoring van foerageergedrag is volgens de raad dan ook niet te verwachten. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit onjuist is.

Over de stelling van [appellant sub 2] en anderen dat de kleine modderkruiper voorkomt in het gebied, staat in de ecologische quickscan dat de sloten in het plangebied in hun huidige staat nauwelijks geschikt zijn als leefgebied voor deze vissoort. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit onjuist is, nog daargelaten dat de kleine modderkruiper niet meer is beschermd onder de Wet natuurbescherming. De enkele stelling van [appellant sub 2] en anderen dat in (de omgeving van) het plangebied ijsvogels en groene spechten voorkomen, acht de Afdeling onvoldoende voor het oordeel dat het plan om die reden niet uitvoerbaar is. Ook indien deze vogelsoorten aangetroffen zijn, volgt daaruit niet noodzakelijkerwijs dat de genoemde vogelsoorten ook vaste rust- en verblijfplaatsen hebben in het gebied, waarvoor een ontheffing ingevolge de Wet natuurbescherming is vereist. [appellant sub 2] en anderen hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn. Gezien het voorgaande hebben [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de ecologische quickscan onjuist of onvolledig is wat betreft de vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten in het gebied. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wet natuurbescherming op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Conclusie

23.    De beroepen zijn gegrond, gelet op hetgeen hiervoor in 9.2 en 11.2 is overwogen. De besluiten van de raden van de gemeenten Oegstgeest en Leiden van 23 november 2017 onderscheidenlijk 30 november 2017, waarbij het bestemmingsplan "Brug Poelgeest 2017" is vastgesteld dienen te worden vernietigd.

24.    Gelet op de nadere inlichtingen die door de raad zijn verstrekt, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten. De Afdeling licht dit als volgt toe.

25.    In zijn stuk van 12 juli 2019 gaat de raad alsnog in op de verkeersprognoses in 2029 met voorrangskruispunt in plaats van een verkeersregelinstallatie ter hoogte van de kruising van de Brug Poelgeest met de Oegstgeesterweg. De raad stelt dat in de notitie van Megaborn van 10 juli 2019 wordt geconcludeerd dat:

- de conclusies uit het eerdere verkeersonderzoek niet veranderen met de nieuwe cijfers: door de komst van de brug blijkt verkeer vanuit Poelgeest in grote mate op de brug te zijn georiënteerd;

- met een voorrangskruispunt in plaats van een verkeersregelinstallatie geen sluipverkeer ontstaat in de woonwijk, omdat de reistijd in de spitsperiode via de Lange Voort-Brug Poelgeest groter is dan via de hoofdroute via de Laan van Oud Poelgeest-Oegstgeesterweg;

- met een capaciteitsberekening is aangetoond dat tot en met 2029 een voorrangskruispunt veilig kan worden ingericht voor zowel fietsers als autoverkeer. In het geval dat ook na 2029 de groei van verkeer zich doorzet, zijn aanvullende maatregelen nodig om de oprijdbaarheid van autoverkeer vanaf de Brug Poelgeest en daarmee de verkeersveiligheid te waarborgen.

Verder zijn alsnog verkeerstellingen overgelegd van de Cornelis van Steenishof.

[appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen hebben de mogelijkheid gehad hierop te reageren. Zij betogen dat in verband met het toevoegen van een ontbrekende schakel in het fietsnetwerk ten onrechte niet is verzekerd dat een fietsoversteek wordt aangelegd op de Oegstgeesterweg. Hierover overweegt de Afdeling dat het toevoegen van een ontbrekende schakel in het fietsnetwerk slechts één van de doelstellingen is van het plan, nog daargelaten dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat met de aanleg van de brug al een ontbrekende schakel wordt toegevoegd. [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat tellingen uitwijzen dat de methode Harders onjuist is toegepast, dat sluipverkeer zal optreden en dat onvoldoende rekening is gehouden met de latente verkeersvraag. Ook [appellant sub 1] betoogt dat sluipverkeer zal optreden. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat er een afwijking kan bestaan tussen tellingen en een verkeersmodel dat wordt gehanteerd. Om een toekomstige situatie inzichtelijk te maken, wordt noodzakelijkerwijs gewerkt met een verkeersmodel. De tellingen die zijn gedaan, leiden volgens de raad niet tot de conclusie dat bij het modelmatig in kaart brengen van de verkeersprognoses sprake is geweest van tekortkomingen. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Ten aanzien van de stelling dat sluipverkeer zal ontstaan, stelt de raad dat de juiste methode is gebruikt om te onderzoeken of een significant risico bestaat op sluipverkeer. Bij de vraag of sprake is van sluipverkeer gaat het volgens hem om netwerkeffecten. Daarvoor zijn nu juist de macroscopische verkeersmodellen bedoeld. In deze modellen wordt rekening gehouden met vertragingen als gevolg van de verkeersbelasting, afhankelijk van kenmerken van de wegen. Verder zijn de macroscopische modellen deels gebaseerd op empirische getallen. De raad stelt dat het gebruikte model rekening houdt met het effect van spitsperioden. Verder is gekeken naar te verwachten effecten in de toekomst. Daarvoor zijn nog geen empirische gegevens beschikbaar, zodat wel gebruik moet worden gemaakt van een prognosemodel. Deze manier van onderzoek sluit aan bij een breed geaccepteerde verkeerskundige praktijk in Nederland, zo stelt de raad. Het door [appellant sub 1] en anderen zelf uitgevoerde empirische onderzoek brengt hierin geen verandering, aldus de raad. De raad stelt dat van de resultaten van de notitie van 4 Cast/Megaborn van 10 juli 2019 kan worden uitgegaan. De Afdeling ziet in hetgeen door appellanten naar voren is gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad onjuist is.

25.1.    De raad gaat in zijn stuk van 12 juli 2019 in op de gevolgen van de nieuwe verkeersprognoses voor de akoestische situatie. Uitgaande van de nieuwe verkeersprognoses is geconcludeerd dat met het treffen van maatregelen op alle gevels binnen de maximale ontheffingswaarde van 58 dB voor woningen en 53 dB voor lichte bouw/geluidgevoelige terreinen wordt gebleven. De Afdeling overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze conclusie onjuist is. De maatregelen behelzen: 1) dat de wegen voor gemotoriseerd verkeer, voor zover gelegen binnen de bestemming "Verkeer" en tevens onderdeel uitmakend van de verbinding Hugo de Vrieslaan - Oegstgeesterweg via de Brug Poelgeest, worden uitgevoerd en in stand gelaten met referentiewegdek zoals bedoeld in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 dan wel wegdek met gelijkwaardige kenmerken; en 2) dat de Oegstgeesterweg over een lengte van 150 m gemeten vanaf het hart van het kruispunt met de Brug Poelgeest in zuidelijke richting, is voorzien van een asfalttype dat ten minste een reductie van 1 dB oplevert ten opzichte van het referentiewegdek dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig is (SMA-NL 11B). Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de te treffen maatregelen niet in het plan zijn opgenomen, overweegt de Afdeling dat dit niet hoeft. De aan de orde zijnde gronden zijn in eigendom van de gemeente. Hiermee heeft de gemeente het in haar macht om de maatregelen te treffen. De Afdeling ziet in dit geval geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dit daadwerkelijk zal gebeuren. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een verplichting hiertoe in het bestemmingsplan.

Proceskosten

26.    De raad dient op de hierna te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten van het in opdracht van [appellant sub 2] en anderen opgestelde deskundigenrapport dat betrekking heeft op cultuurhistorische waarden komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de beroepsgronden ter onderbouwing waarvan het deskundigenrapport is uitgebracht, falen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen tegen de besluiten van de raden van de gemeenten Oegstgeest en Leiden van 23 november 2017 onderscheidenlijk 30 november 2017 gegrond;

II.    vernietigt de besluiten van de raden van de gemeenten Oegstgeest en Leiden van 23 november 2017 onderscheidenlijk 30 november 2017, waarbij het bestemmingsplan "Brug Poelgeest 2017" is vastgesteld;

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van die besluiten geheel in stand blijven;

IV.    veroordeelt de raden van de gemeenten Oegstgeest en Leiden tot vergoeding van bij:

- [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1812,30 (zegge: achttienhonderdtwaalf euro en dertig cent), waarvan € 1792,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1806,80 (zegge: achttienhonderdzes euro en tachtig cent), waarvan € 1792,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

V.    gelast dat de raden van de gemeenten Oegstgeest en Leiden aan [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Priem
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019

646.

BIJLAGE

Verordening ruimte 2014

Artikel 2.2.1, eerste lid, van de Verordening luidt: "Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving,     rekening houdend met de relevante richtpunten van de     kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als     bedoeld in het derde lid;

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit     van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en     visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en     tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten     van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als     bedoeld in het derde lid."

Het tweede lid luidt: "

a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.

b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermings-categorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden."

Het derde lid luidt: "

a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

i. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of     boom- en sierteelt;

ii. wegnemen van verharding;

iii. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

iv. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.

c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd."

Het vierde lid luidt: "Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of

b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b."

Artikel 2.3.3, eerste lid, luidt: "Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 9 Cultureel erfgoed’, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:

i. voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;

ii. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

Het tweede lid luidt: "In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:

a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of

b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op ‘Kaart 9 Cultureel erfgoed’, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast."

Artikel 2.3.4, eerste lid, luidt: "Een bestemmingsplan voor gronden binnen de landgoedbiotopen en de kasteelbiotopen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 9 Cultureel erfgoed’, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voor zover:

a. geen aantasting plaatsvindt van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop, of

b. de ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop."

Lid 2, luidt: "Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoed- of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:

a. de buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, of het kasteel of kasteelterrein in de vorm van ruïne, muurrestanten, één of meer bijgebouwen, omgracht terrein, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;

b. de basisstructuur waaraan het landgoed of de kasteellocatie bewust direct is gekoppeld: een weg, een waterloop, of beide of in geval van een buitenplaats ook indirect door middel van zichtlijnen;

c. het blikveld: de vrije ruimte die nodig is om de historische buitenplaats of het kasteel in het landschap te herkennen;

Naast deze kenmerken en waarden kunnen er zowel voor de landgoed- als de kasteelbiotoop afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn."

Lid 3, luidt: "Afwijking van het eerste lid is slechts mogelijk indien sprake is van het noodzakelijk herbestemmen van bouw- en gebruiksrechten uit het voorgaande bestemmingsplan of indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording."

Artikel 3.2, eerste lid, luidt: "Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen."

Vedrag van Granada

Artikel 7, van het Verdrag van Granada, luidt: "Iedere Partij verplicht zich ertoe ervoor te zorgen dat er maatregelen worden genomen ten einde in de directe omgeving van monumenten en binnen de architectonische eenheden van gebouwen alsmede in de waardevolle gebieden het leefmilieu te verbeteren."

Artikel 10, van het Verdrag van Granada, luidt: "Iedere Partij verplicht zich ertoe een geïntegreerd beleid te voeren dat is gericht op het behoud van het architectonische erfgoed en dat:

1. de bescherming van het architectonische erfgoed aanvaardt als een essentieel doel van de ruimtelijke ordening en de stadsplanning en waarbij ervoor wordt gezorgd dat met dit vereiste rekening wordt gehouden in de diverse stadia, zowel bij de planologische uitwerking, als bij de procedures voor het verlenen van vergunningen voor de uit te voeren werkzaamheden;

2. opstelling van programma's voor restauratie en onderhoud van het architectonische erfgoed bevordert;

3. het behoud, de bevordering en de verbetering van het architectonische erfgoed maakt tot één van de pijlers van het beleid inzake cultuur, milieubeheer en ruimtelijke ordening;

4. wanneer zulks mogelijk is, bij de ruimtelijke ordening en de stadsplanning, het behoud en het gebruik bevordert van gebouwen waarvan het eigenlijke belang geen bescherming rechtvaardigt in de zin van artikel 3, eerste lid, van deze Overeenkomst, maar die van belang zijn gezien vanuit het standpunt van het milieu van stad en platteland en vanuit dat van de kwaliteit van het bestaan.

5. de toepassing en de ontwikkeling van de traditionele technieken en materialen bevordert in het belang van de toekomst van het architectonische erfgoed."

Artikel 12, van het Verdrag van Granada, luidt: "Erkennend dat het van belang is dat het publiek in staat wordt gesteld beschermde goederen te bezoeken, verplicht iedere Partij zich ertoe alle maatregelen te nemen opdat de gevolgen van dit openstellen voor het publiek, in het bijzonder de nodige voorzieningen voor het toegankelijk maken, geen aantasting betekenen voor de architectonische en historische aard van deze goederen en omgeving."

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro luidt: "Bij de verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van krachtens dat lid vast te stellen regels, voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken."

Planregels

26.1.        Artikel 11, lid 11.2.1, van de planregels luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-landgoedbiotoop' zijn de gronden primair bestemd voor het behoud, het herstel en de bescherming van de met het beschermde landgoed verbonden cultuurhistorische waarden, zoals nader omschreven in de toelichting bij de aanwijzing tot beschermd landgoed en in de toelichting die het onderhavige bestemmingsplan vergezelt."

Lid 11.2.2 luidt: "Daar waar een bestemming samenvalt met de aanduiding 'vrijwaringszone - landgoedbiotoop', geldt primair het bepaalde ten aanzien van de aanduiding. De bouw- en gebruiksregels van de onderliggende bestemming zijn uitsluitend van toepassing indien en voor zover zij niet in strijd zijn met het bepaalde ten aanzien van de aanduiding."

Lid 11.2.3 luidt: "Om de onder artikel 11.2.1 bedoelde kenmerken en waarden van de landgoedbiotoop te beschermen geldt, tenzij deze kenmerken en waarden in de bestaande situatie al zijn aangetast, voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-landgoedbiotoop' dat bebouwing slechts mag worden opgericht indien en voorzover de belangen van het landgoed en/ of de landgoedbiotoop zich daartegen niet verzetten."

Lid 11.2.4 luidt: "a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.3 voor het bouwen van nieuwe bebouwing, indien:

1. er sprake is van een groot algemeen of openbaar belang (zoals de aanleg van infrastructuur, waaronder railinfrastructuur, verkeerswegen, hoogspannings- en buisleidingen), en

2. er geen andere reële mogelijkheid is om dat belang te verwezenlijken;

b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend indien in de aanvraag voor een omgevingsvergunning een beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen waarin wordt ingegaan op de onder 11.2.1 beschreven waarden en kenmerken;

c. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wint het bevoegd gezag advies in bij de Provincie Zuid-Holland."

Artikel 14, lid 14.3, luidt: "Het met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt brugtracé mag pas voor het verkeer worden opengesteld, nadat ten behoeve van de nabij het plangebied aanwezige woningen, woonwagens en/of woonboten, lichtwerende voorzieningen zijn aangebracht en in stand worden gehouden, met dien verstande dat:

a. de verlichtingssterkte op de gevels, ten gevolge van koplampen, de normwaarde van maximaal 5 lux niet overschrijdt, en

b. de maximale lichtstroom binnen het blikveld van omwonenden, ten gevolge van koplampen, de normwaardes van maximaal 600 candela (voor de betreffende woningen en woonwagens) en maximaal 2500 candela (voor de betreffende woonboten) niet overschrijden.