Uitspraak 201908110/1/A3 en 201908110/3/A3


Volledige tekst

201908110/1/A3 en 201908110/3/A3.
Datum uitspraak: 29 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een ambtshalve ingesteld onderzoek naar het bestaan van aanleiding voor opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2019, in zaak nr. 201908110/2/A3, getroffen voorlopige voorziening hangende het hoger beroep, en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Wormerveer, gemeente Zaanstad,

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 6 november 2019 in zaken nrs. 19/4133 en 19/4134 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Zaanstad.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 heeft de burgemeester [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Wormerveer met ingang van 26 juli 2019, 13.00 uur, te sluiten voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 13 september 2019 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

[appellante] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de voorzieningenrechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 8 november 2019 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de burgemeester van 18 juli 2019 en 13 september 2019 geschorst.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting behandeld op 21 november 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. F.R.G. Keijzer, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G.M. Pierik, advocaat te Haarlem, en B.R.S. Steenman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, in aanmerking genomen artikel 8:87, tweede lid, van de Awb, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.    [appellante] huurt de sociale huurwoning aan [locatie] te Wormerveer van Stichting Parteon. Zij staat als enige op dit adres ingeschreven. Zij heeft twee kinderen van 9 jaar; zij zijn uit huis geplaatst en wonen bij de ouders van [appellante]. Op 12 juni 2019 is haar woning doorzocht omdat er mogelijk vuurwapens aanwezig zouden zijn. Daarbij zijn hennep en hasjiesj aangetroffen met een totaal netto gewicht van 72,44 gram onderscheidenlijk 27,91 gram; in totaal 100,35 gram softdrugs. De politie heeft hiervan een bestuurlijke rapportage opgesteld, daterend van 13 juni 2019. Bij besluit van 18 juli 2019 heeft de burgemeester [appellante] op grond van artikel 13b van de Opiumwet gelast de woning voor drie maanden te sluiten, met ingang van 26 juli 2019. Op dat moment was [appellante] 28 weken zwanger. Bij het besluit van 13 september 2019 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard en het besluit van 18 juli 2019 gehandhaafd, met dien verstande dat de woningsluiting één maand na haar bevalling ingaat. Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld. Op 2 oktober 2019 is [appellante] bevallen van een dochter. De baby is bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2019 direct voor drie maanden onder toezicht gesteld en voor vier weken uit huis geplaatst. Hangende het bezwaar en het beroep heeft [appellante] om voorlopige voorzieningen verzocht, hetgeen tot uitstel van de woningsluiting heeft geleid.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat de hoeveelheid softdrugs die is aangetroffen aanzienlijk groter is dan de 5 gram die als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Het is daarom in beginsel aannemelijk dat de drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester hoefde geen aanleiding te zien om op grond van artikel 4:84 van de Awb van het "Beleid artikel 13b Opiumwet - 2017" (hierna: het beleid) af te wijken. Vanwege twee zogenoemde Meld Misdaad Anoniem-meldingen (hierna: MMA-meldingen) uit 2018 over drugshandel vanuit de woning en een strafrechtelijke veroordeling van [appellante] in 2018 voor het handelen in strijd met de Opiumwet, is aannemelijk dat de drugs bestemd waren voor de handel. De noodzaak om de woning te sluiten, ter bescherming van het woon- en leefklimaat het herstel van de openbare orde, heeft de rechtbank met de burgemeester groot geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien aan de bestuurlijke rapportage, voor zover daarin staat dat [appellante] heeft verklaard dat de drugs van haar en haar partner waren, te twijfelen. De burgemeester heeft bij het besluit op bezwaar het belang van het toen nog ongeboren kind betrokken omdat hij Jeugdbescherming van de situatie op de hoogte heeft gesteld. De baby is vervolgens uit huis geplaatst naar aanleiding van een beslissing van de kinderrechter. Omdat de oudere kinderen niet thuis woonden en de baby al uit huis was geplaatst voordat de woningsluiting zou ingaan, wordt geen van hen volgens de rechtbank door het besluit getroffen. Dat onvoldoende rekening is gehouden met het belang van [appellante] om met haar baby te zijn, maakt volgens de rechtbank onderdeel uit van de toets bij de gerechtelijke beslissing tot uithuisplaatsing. Aan de omstandigheid dat [appellante] na de sluiting niet naar de woning zal kunnen terugkeren omdat haar huurovereenkomst door Parteon is ontbonden, komt geen doorslaggevend gewicht toe, nu [appellante] een verwijt van de overtreding valt te maken. Voorts heeft [appellante] volgens de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt dat de begeleiding die [appellante] krijgt in verband met geestelijke problematiek gebonden is aan de huidige woning of dat die problematiek het haar onmogelijk maakt vervangende woonruimte te vinden. De burgemeester heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

* De bevoegdheid tot sluiting

4.    [appellante] betoogt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. Het grootste deel van de bij de politie inval van 16 juni 2019 aangetroffen softdrugs was niet van haar maar van haar toenmalige partner. Hij was in de vroege ochtend naar de woning gekomen en toen hij eenmaal in de woning was, viel de politie binnen. De drugs werden in zijn meegebrachte rugzak aangetroffen. [appellante] stelt dat de ex-partner altijd een grote hoeveelheid vooruit kocht om kosten te besparen. Volgens haar is verder aannemelijk dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik dienden. Het ging om een hoeveelheid die, weliswaar verspreid over een langere periode, door gebruik door één persoon kan worden uitgeput. Dat er geen handel plaatsvond, blijkt voorts uit de omstandigheden dat er geen attributen zijn aangetroffen die zijn te relateren aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, contant geld of wapens. De politie heeft daarnaast de woning geobserveerd, maar kennelijk geen loop naar de woning vastgesteld. Ook hebben verschillende omwonenden verklaard dat zij geen overlast hebben ondervonden.

4.1.    Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1807, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit betekent dat indien het om een geringe overschrijding van het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan, er dan in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting is. De burgemeester zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor de verkoop, aflevering en verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

4.3.    Op zichzelf is tussen partijen niet in geschil dat de aangetroffen 100,35 gram softdrugs gelet op het beleid als een handelshoeveelheid moet worden aangemerkt. Het is dus aan [appellante] om aannemelijk te maken dat deze niet bestemd was voor de verkoop, verstrekking of aflevering. [appellante] is daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd. Hierbij is allereerst van belang dat het hier om een aanzienlijke overschrijding gaat van wat als maximale hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Met het argument dat het in theorie mogelijk is dat één persoon deze hoeveelheid verspreid over een langere periode voor eigen gebruik kan aanwenden en uitputten en de stelling dat dat in dit geval ook zo was, is nog niet onderbouwd dat dit daadwerkelijk de bedoeling was. Voorts is voor het gebruikmaken van de bevoegdheid als zodanig niet doorslaggevend of sprake is van overlast of bekendheid van het pand als drugspand. Daarentegen heeft de burgemeester juist van belang mogen achten dat, zoals in de aanvullende bestuurlijke rapportage van 13 augustus 2019 is vermeld, op 22 januari 2017 een doorzoeking in de woning heeft plaatsgevonden, waarbij munitie, geld, veel telefoons, vuurwapens, meerdere soorten drugs en een weegschaal met witte poederresten werden aangetroffen. Zowel [appellante] als haar ex-partner zijn ten gevolge daarvan veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet, de ex-partner ook voor overtreding van de Wet wapens en munitie. De burgemeester heeft ook mogen meewegen dat op 19 juni 2018 een MMA-melding bij de politie is ontvangen, luidend: "Harddrugs dealen - Wormerveer. Vanuit de woning op het adres [locatie] in (….-..) Wormerveer wordt in harddrugs gedeald door de bewoner […]. Mogelijk ligt er een voorraad harddrugs in de woning". Daarnaast is op 12 november 2018 een MMA-melding gedaan waarin staat dat een man vanuit de woning in harddrugs handelt en is waargenomen dat "de man […] tientallen keren per dag de woning [verlaat] om in de straat of naast het kantoor van Parteon aan het Krommenieërpad drugs te overhandigen aan gebruikers. Ook loopt de dealer geregeld naar zijn woonadres om drugs te gaan halen, waarna een envelopje en geld worden uitgewisseld." De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid tot sluiting in dit geval bestond.

Het betoog faalt.

* De evenredigheid van de sluiting

5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De burgemeester had aanleiding moeten zien tot toepassing van artikel 4:84 van de Awb. In dit verband voert zij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2921, aan dat er geen grote noodzaak is om de woning, ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde, te sluiten. Loop naar de woning heeft de burgemeester niet aangetoond en, zoals ook onder 4 is gesteld, hebben omwonenden geen overlast ervaren. Ook kon haar geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, omdat de ex-partner in de vroege morgen thuiskwam toen zij nog sliep en zij niet wist van de drugs die hij in zijn rugzak had meegebracht. Daar komt bij dat de sluiting van de woning verregaande gevolgen voor [appellante] zal hebben. Zij heeft geen vervangende woonruimte kunnen vinden, ook omdat zij dubbele huurkosten niet zal kunnen dragen vanwege het feit dat zij een Wajong-uitkering heeft en onder bewind staat vanwege schuldenproblematiek. Stichting Parteon heeft daarnaast de huurovereenkomst ontbonden en een vordering tot ontruiming ingesteld, zodat zij niet naar de huidige woning zal kunnen terugkeren. Dit heeft bovendien negatieve consequenties voor de aanhangige procedure om het gezag over de oudste twee kinderen terug te krijgen. Zonder woning kan [appellante] hen immers geen stabiele woonsituatie bieden. Dit klemt te meer ten aanzien van haar pasgeboren dochter. Juist gedurende een essentiële periode voor een moeder en een pasgeborene, zal de baby zich niet aan haar kunnen gaan hechten. Een en ander wordt ondersteund door de kinderrechtenrapportage die Defence for Children over de situatie van [appellante] en haar kinderen heeft opgesteld. Voorts heeft de ambulant begeleider van Maison Thuiszorg & Begeleiding, waar [appellante] wordt begeleid in verband met geestelijke problematiek, verklaard dat de woningsluiting catastrofale gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van [appellante] zal hebben. Zij heeft een turbulente voorgeschiedenis en hoewel zij niet altijd de juiste keuzes heeft gemaakt, is zij nu op de goede weg. Zij volgt therapie en is aan een opleiding begonnen. De woningsluiting zal dit alles teniet doen. Aldus het betoog van [appellante].

5.1.    Zoals de Afdeling in de door [appellante] genoemde uitspraak van 28 augustus 2019 heeft overwogen, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.

5.2.    De burgemeester heeft de voorliggende situatie als een ernstig geval mogen aanmerken, nu de aangetroffen hoeveelheid softdrugs de in het beleid genoemde grens van 30 gram ruimschoots overschrijdt. Ter zitting heeft de burgemeester overigens ook nog toegelicht dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt; in de directe omgeving heeft hij meerdere drugspanden gesloten. Hoewel de burgemeester in deze concrete situatie niet heeft vastgesteld dat feitelijk drugs in of vanuit de woning werden verhandeld, heeft hij gelet op de onder 4.3 vermelde voorgeschiedenis van dit specifieke adres aannemelijk mogen achten dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Daarbij komt dat het gemeentebestuur in de bestuurlijke rapportage met betrekking tot hetgeen is geconstateerd, is geadviseerd om het bestuurlijk instrumentarium te gebruiken. De noodzaak van de sluiting is gelet op het vorenstaande gegeven.

5.3.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt [appellante] een verwijt van de overtreding te maken. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat uit de verklaring van [appellante] en de ex-partner is gebleken dat de aangetroffen drugs van hen beiden is. Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. [appellante] heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de hasjiesj, die naar zij stelt onderin een pennenbakje waren gevonden, ook van de ex-partner waren. Zelfs in het geval aan de bevindingen over de eigendom van alle aangetroffen drugs moet worden getwijfeld en deze geheel aan de ex-partner zouden toebehoren, dan maakt dit niet dat [appellante] geen verwijt treft. Het lag gezien de onder 4.3 vermelde voorgeschiedenis in dat geval op de weg van [appellante] te verzekeren dat zich geen handelshoeveelheden drugs in het pand meer zouden kunnen bevinden. Kennelijk beschikt de ex-partner, ondanks dat hij in 2018 van dit adres is uitgeschreven, met medeweten van [appellante] nog over een sleutel zodat hij zich toegang tot de woning kan blijven verschaffen. Het komt dan ook, als al moet worden aangenomen dat de drugs niet mede van haar waren, zoals zij volgens de bestuurlijke rapportage heeft verklaard, voor rekening en risico van [appellante] dat hij de drugs in huis heeft gebracht.

5.4.    Wat betreft de gevolgen voor [appellante] wordt als volgt overwogen. Ten tijde van het besluit van 13 september 2019 had Stichting Parteon ontruiming van de woning gevorderd onder meer wegens een tekortkoming van [appellante] in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Zoals inmiddels uit het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2019 in kort geding volgt, is het aanwezig hebben van de aangetroffen softdrugs als een tekortkoming aan te merken. Geoordeeld is dat de bodemrechter in dit geval een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning naar alle waarschijnlijkheid zal toewijzen. De omstandigheid dat [appellante] na ommekomst van de sluitingstermijn van drie maanden niet naar haar woning zal kunnen terugkeren, verzet zich echter niet zonder meer tegen sluiting nu [appellante] een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. De burgemeester heeft zich rekenschap gegeven van de gevolgen van de woningsluiting voor de betrokken minderjarige kinderen. De oudere kinderen waren al uit huis geplaatst. Dat de kans om het gezag over de twee oudere kinderen terug te krijgen vanwege de woningsluiting zeer gering zal zijn, heeft de burgemeester een onzekere toekomstige gebeurtenis mogen achten. De mogelijke hechtingsproblematiek van moeder en baby die [appellante] als bijzondere omstandigheid aanvoert, acht de voorzieningenrechter weliswaar zeer zwaarwegend, maar in dit geval gelet op het navolgende niet doorslaggevend. Uit het "Relaas van ondernomen acties" volgt dat de politie door middel van een zorgmelding stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam van de situatie op de hoogte heeft gebracht. Jeugdbescherming heeft vervolgens medio juli 2019 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie en de Raad geadviseerd om de baby tezijnertijd uit huis te plaatsen. Dit heeft zich nadien verwezenlijkt: op verzoek van de Raad heeft de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 3 oktober 2019 beslist dat de baby voorlopig, voor de duur van drie maanden, onder toezicht is gesteld, en uit huis is geplaatst in een (crisis)pleeggezin voor de duur van vier weken. Moeder en baby wonen dus niet samen in de woning en de door [appellante] begrijpelijk gewenste oplossing van deze problematiek is niet, althans niet geheel afhankelijk van het wonen in deze woning. Het betoog faalt.

Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester zich rekenschap te geven van de mogelijkheid voor betrokkene van vervangende huisvesting. In het advies van de Externe hoor- en adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften in de gemeente Zaanstad van 27 augustus 2019 staat dat de vertegenwoordigers van de burgemeester ook tijdens de hoorzitting de expliciete toezegging hebben gedaan dat [appellante] passende opvang krijgt als zij geen alternatieve huisvesting heeft op het moment dat haar woning gesloten wordt. De commissie oordeelde dat op deze wijze bij de sluiting van de woning voldoende aan de belangen van [appellante] werd tegemoetgekomen. Bij het besluit op bezwaar is de burgemeester bij dit advies aangesloten en heeft hij het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. De toezegging is daarmee onderdeel van het besluit. Hoewel de burgemeester ter zitting heeft gesteld dat hij thans, nu [appellante] niet meer zwanger is, hoogstens een faciliterende rol zal vervullen bij het vinden van nieuwe woonruimte, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de burgemeester zich houdt aan de toezegging die in het besluit op bezwaar als onderdeel van de belangenafweging is neergelegd, nu ook het bestreden besluit ervan uitging dat de sluiting na de zwangerschap zou worden geeffectueerd, te weten een maand na de bevalling die op 2 oktober 2019 heeft plaats gevonden, dus op 2 (volgens een brief van de zijde van de burgemeester van 22 oktober 2019 met als onderwerp "Effectuering beslissing op bezwaar [locatie]": 4) november 2019. Deze datum is thans slechts ongeveer een maand opgeschoven in verband met rechtmatig daartegen ingestelde rechtsmiddelen.

Conclusie

6.    De burgemeester mag de woning sluiten, maar moet zorgen voor passende opvang voor [appellante] als zij op dat moment geen alternatieve huisvesting heeft. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Gelet op artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is de bij uitspraak van 8 november 2019 getroffen voorlopige voorziening van rechtswege komen te vervallen, zodat opheffing of wijziging daarvan niet meer aan de orde is.

Proceskosten

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Polak    w.g. Konings
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2019

612.