Uitspraak 201809518/1/R1


Volledige tekst

201809518/1/R1.
Datum uitspraak: 27 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,

en

de raad van de gemeente Bergen, NH,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Chacha 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bewonersvereniging Bergen Centrum heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door R. Fa Si Oen en T. van der Zande, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Bewonersvereniging Bergen Centrum, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inhoud

Inleiding en conclusie

1.    Het plan ziet op het perceel [locatie] te Bergen. Thans is er sprake van een onherroepelijk vergund appartementenhotel in de op het perceel aanwezige stolpboerderij. Het plan voorziet onder meer in de planologische inbedding van dit appartementenhotel. Ook voorziet het plan, omdat daarin de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is opgenomen, in bescherming van de cultuurhistorische waarde van de stolpboerderij. Voorheen was op het perceel de discotheek "Chacha" gevestigd. [appellante] is eigenares van het perceel. Zij wenst meer planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden op haar perceel.

2.    De Afdeling behandelt hierna de beroepsgronden in de volgorde als hiervoor aangegeven. De Afdeling concludeert dat de beroepsgronden die zien op de wijziging van het besluit na de vaststelling door de raad en op parkeren, slagen. De overige beroepsgronden slagen niet. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb draagt de Afdeling de raad op om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Procedureel

Bevoegdheid tot indienen verweerschrift

3.    Voor zover [appellante] zich op het standpunt stelt dat het verweerschrift van de raad niet rechtsgeldig is omdat de ondertekenaar Krijgsman daartoe niet bevoegd was, stelt de Afdeling vast dat Krijgsman, gelet op de bevoegdhedenregeling "colleges en burgemeesters Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo 2018", van 3 augustus 2018, als teammanager plannen en projecten bevoegd was om namens de raad het verweerschrift in te dienen.

Het betoog slaagt niet.

Niet betrokken in de besluitvorming

4.    [appellante] stelt dat zij ten onrechte niet is betrokken bij de vaststelling van het plan en dit volgens haar wel in de rede had gelegen omdat het uitsluitend haar perceel betreft en zij wellicht samen met de raad tot een oplossing had kunnen komen. De Afdeling overweegt dat geen rechtsregel een verplichting voor de raad met zich brengt tot het voeren van minnelijk overleg in het kader van de vaststelling van het plan.

Het betoog slaagt niet.

Samengevatte behandeling zienswijzen en inspraakreactie

5.    [appellante] stelt dat de raad ten onrechte niet volledig is ingegaan op de door haar ingediende zienswijze en inspraakreactie. Dit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

5.1.    Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat de raad mogelijk niet volledig is ingegaan op de door [appellante] ingediende inspraakreactie heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Datum vaststelling

6.    [appellante] stelt dat het plan ten onrechte niet binnen 12 weken na de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan is vastgesteld.

6.1.    Artikel 3.8, eerste lid, Wro luidt: "Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

[…];

e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan."

6.2.    Het ontwerpplan heeft tot en met 13 juni 2018 ter inzage gelegen. Het plan is vastgesteld op 4 oktober 2018, zodat de termijn van 12 weken is overschreden. Zoals de Afdeling echter eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1359, kan uit artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro, noch uit enige andere wettelijke bepaling worden afgeleid dat de omstandigheid dat de raad na het verstrijken van de beslistermijn het bestemmingsplan heeft vastgesteld, tot gevolg heeft dat het bestemmingsplan daarom gebrekkig moet worden geacht. De voorgeschreven termijn is immers een termijn van orde.

Het betoog slaagt niet.

Terinzagelegging stukken

7.    [appellante] heeft ter zitting gesteld dat het plan en de daarop betrekking hebbende stukken in strijd met artikel 3:44, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 6:8, vierde lid, van de Awb niet de gehele beroepstermijn ter inzage hebben gelegen. Ook stelt [appellante], in strijd met artikel 6:8, vierde lid, van de Awb, niet de wettelijke termijn te hebben gekregen om een beroepschrift in te dienen.

7.1.    Artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb luidt: "Indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschiedt de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid:

a. met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3:12, eerste of tweede lid, en derde lid, onderdeel a, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken, en;

[…]."

Artikel 6:8, vierde lid, van de Awb luidt:

"De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd."

7.2.    Een eventuele schending van artikel 3:44, eerste lid, onder a, in samenhang gelezen met artikel 6:8, vierde lid, van de Awb betreft een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Reeds daarom kan die schending de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantasten.

Het betoog slaagt niet.

Toetsingskader

8.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inhoudelijk

Wijziging na de vaststelling

9.    [appellante] voert aan dat de raad het plan ten onrechte heeft gewijzigd na de vaststelling van het plan. De raad heeft niet gemotiveerd waarom na de vaststelling van het plan in artikel 6, lid 6.3.2, onder a en b, van de planregels zinsneden zijn toegevoegd betreffende benodigd advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit (hierna: CCK). De toevoeging van de zinsneden vormt een extra belemmering om het appartementenhotel te verbouwen en brengt haar in een nadeliger positie, aldus [appellante].

9.1.    De Afdeling stelt vast dat ten opzichte van het ontwerpplan in artikel 6, lid 6.3.2, onder a, van de planregels de zinsnede is toegevoegd "vooraf advies is ingewonnen bij de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit over de vraag of". In lid 6.3.2, onder b, van de planregels is ten opzichte van het ontwerpplan de zinsnede toegevoegd "in het advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit".

Deze zinsneden zijn niet opgenomen in het bestreden besluit zoals de raad dat heeft vastgesteld, maar later aangebracht door het plan te wijzigen op onder meer www.ruimtelijkeplannen.nl. Het plan stemt in zoverre niet overeen met het plan zoals de raad dat heeft vastgesteld en op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt. Het staat de raad, noch enig ander vrij om zonder een expliciet daartoe genomen nader besluit een aanpassing aan te brengen op de verbeelding en/of in de planregels die in overeenstemming zijn met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en die met dat besluit ter inzage is gelegd, nadat dat besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6740, onder 14). Nu de desbetreffende zinsneden uit artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels niet bij het besluit tot vaststelling van het plan in het plan waren opgenomen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

9.2.    Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting bespreekt de Afdeling hierna de resterende beroepsgrond, die ziet op artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels in overweging 14 van deze uitspraak.

Discotheek en horecaterras

10.    [appellante] betoogt dat zij wordt beperkt in haar gebruiksmogelijkheden omdat er op grond van de planregels geen discotheek meer is toegestaan op haar perceel, ondanks dat een discotheek volgens haar past in het gemeentelijke beleid. De raad heeft ten onrechte niet opnieuw de bestemming "Horeca t/m categorie 3" toegekend aan het perceel, die gold ten tijde van het bestemmingsplan "Centrum - Beschermd dorpsgezicht", vastgesteld op 11 oktober 2011. In de kelder onder het appartementenhotel zou een discotheek gerealiseerd kunnen worden, aldus [appellante].

[appellante] stelt verder dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan een horecavergunning uit 1970 waarmee een horecaterras is vergund voor haar perceel. De bestemming "Tuin" die aan het perceel is toegekend is onzorgvuldig vastgesteld door de raad en past niet bij een horecagelegenheid, aldus [appellante].

10.1.    De raad heeft toegelicht dat het plan conserverend van aard is en dat bestaande rechten (qua bouw- en gebruiksmogelijkheden) daarom in beginsel worden gerespecteerd. De discotheek en het horecaterras vallen niet onder bestaand gebruik. [appellante] had ten tijde van de planvaststelling ook niet een concreet initiatief ingediend om een discotheek in het appartementenhotel te realiseren, zodat de raad hier geen rekening mee heeft hoeven houden. De tekening uit 1970 die [appellante] heeft overgelegd geeft volgens de raad onvoldoende blijk van een vergund horecaterras waarmee in deze procedure rekening had moeten worden gehouden. De raad heeft voorts aangegeven dat hij open staat voor concrete initiatieven en dat daar een afzonderlijke planologische procedure voor kan worden gevoerd. In hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze mededelingen van de raad. Gelet op het voorgaande heeft de raad, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid kunnen besluiten niet de gewenste bestemming "Horeca t/m categorie 3" en functieaanduiding "Horecaterras" aan het perceel toe te kennen.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid van het plan

11.    [appellante] stelt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt of het plan financieel uitvoerbaar is en hij heeft daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid van te vergoeden planschade vanwege het niet toekennen van de bestemming "Horeca t/m categorie 3" aan haar perceel.

11.1.    Artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro luidt: "Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

[…];

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan."

11.2.    In hoofdstuk 3.3 van de plantoelichting is uiteengezet dat het bestemmingsplan volgens de raad financieel uitvoerbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling kan in de enkele stelling van [appellante] geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro. Voor zover [appellante] betwist dat het plan in financieel opzicht uitvoerbaar is aangezien de kosten voor de vergoeding van mogelijke planschade niet zijn meegenomen, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat de gemeente niet in staat zou zijn om een eventuele vergoeding van dergelijke schade voor haar rekening te nemen.

Het betoog slaagt niet.

Recreatiewoning en woondoeleinden

12.    Voorts voert [appellante] aan dat de raad met de vaststelling van het plan het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, omdat een ambtelijke toezegging is gedaan om het gebruik ten behoeve van woondoeleinden toe te staan en een extra recreatiewoning op te nemen in het plan. Er is volgens haar ten onrechte niet gemotiveerd waarom deze toezegging niet is nagekomen.

12.1.    In de door [appellante] genoemde e-mail van 10 januari 2017 is de volgende passage opgenomen: "Artikel 3 maakt vergunning vrij bouwen (dus het bouwen op zich) alleen mogelijk als iets past in het bestemmingsplan. Een gebouw voor recreatief nachtverblijf past niet in het bestemmingsplan, dus er kan niet vergunning vrij worden gebouwd. We kunnen er m.i. echter nog steeds prima uitkomen en het liefst op korte termijn. Het plan uit 1977 maakt namelijk wel enige bebouwing mogelijk. Deze bebouwing (bijvoorbeeld 40 m2) zouden we kunnen opnemen in het door de raad vast te stellen bestemmingsplan. Het eindplaatje zou dan zijn: 1. De stolp met daarin hotelappartementen en de mogelijkheid permanent te wonen. 2. Een bijgebouw in de achtertuin met de mogelijkheid hierin ook te recreëren. Ik bel je morgen even om het verloop van vanavond met je te delen."

De Afdeling is van oordeel dat deze e-mail niet is te kwalificeren als een toezegging, zodat daaraan geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend. Hierbij betrekt de Afdeling dat uit de zinsneden "we kunnen er m.i. echter nog steeds prima uitkomen" en "het eindplaatje zou dan zijn" niet kan worden afgeleid dat de recreatiewoning en het gebruik ten behoeve van woondoeleinden er ook daadwerkelijk zullen komen. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie"

13.    [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte opnieuw de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" aan het perceel heeft toegekend. De raad is er ten onrechte van uitgegaan dat de dubbelbestemming niet mee is vernietigd met de vernietiging van het plandeel "Horeca" in het vorige bestemmingsplan "Chacha-terrein" dat door de Afdeling is vernietigd bij de uitspraak van 9 januari 2018, aldus [appellante]. [appellante] stelt dat zij geen rekening had kunnen houden met de dubbelbestemming bij de aanvragen voor een omgevingsvergunning, omdat op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl vermeld stond dat het bestemmingsplan "Bergen Centrum", vastgesteld door de raad op 21 juni 1977, geldend was en de dubbelbestemming volgens dat plan niet gold. Ook is de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2012:BY5905, ten onrechte niet op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, gepubliceerd waardoor het onduidelijk was of de dubbelbestemming op het perceel rustte, aldus [appellante]. Er is voorts volgens [appellante] ten onrechte uitgegaan van een monumentale verschijningsvorm voor de stolpboerderij nu er geen aanduiding "karakteristiek" meer is opgenomen.

13.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie] de bestemming "Horeca" en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend.

13.2.    Daargelaten of de dubbelbestemming geacht moet worden te zijn vernietigd in het vorige plan en wat er ook zij van de vermelding op de genoemde website en het al dan niet publiceren van de uitspraak op de landelijke voorziening, is de Afdeling van oordeel dat de raad bij het vaststellen van het plan de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" in redelijkheid aan het perceel [locatie] heeft kunnen toekennen. De Afdeling stelt voorop dat niet in geschil is dat het perceel aan de [locatie] de status van "beschermd dorpsgezicht" heeft. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat het ontbreken van de aanduiding "karakteristiek" niet afdoet aan het gegeven dat de stolpboerderij een zichtbaar element vormt in het straatbeeld van de Karel de Grotelaan en een verwijzing naar het agrarische verleden biedt en om die redenen vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol is voor het dorp Bergen.

Het betoog slaagt niet.

Beeldkwaliteitsplan

14.    [appellante] voert aan dat in artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels een adviesprocedure wordt voorgeschreven waarin ten onrechte wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan "Bergen Centrum" (hierna: beeldkwaliteitsplan) van december 2009. Ook in artikel 6, lid 6.4.3, van de planregels wordt ten onrechte naar het beeldkwaliteitsplan verwezen. Dit beeldkwaliteitsplan is niet meer actueel omdat er een andere definitie geldt voor het begrip "kap", aldus [appellante]. Bovendien heeft het beeldkwaliteitsplan volgens [appellante] ten onrechte niet ter inzage gelegen bij het ontwerpplan.

14.1.    Artikel 6, lid 6.4.3, luidt: "De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 6.4.1 wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit blijkt dat de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden niet onevenredig worden aangetast. De waarden die samenhangen met het beschermde dorpsgezicht en die bij het advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit worden betrokken, worden getoetst aan het Beeldkwaliteitplan Bergen Centrum d.d. december 2009."

14.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het beeldkwaliteitsplan uit 2009 is. Het enkele feit dat het beeldkwaliteitsplan dateert uit 2009 betekent nog niet dat het verouderd is. De raad heeft toegelicht dat het beeldkwaliteitsplan de waarden van het beschermd dorpsgezicht beschrijft. Deze waarden zijn volgens de raad nog steeds actueel, ook ten aanzien van de stolpboerderij, die onbetwist de status heeft van beschermd dorpsgezicht. Gelet op het voorgaande heeft de raad in de planregels mogen verwijzen naar het beeldkwaliteitsplan.

Voor zover [appellante] stelt dat het beeldkwaliteitsplan ten onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage is gelegd, wordt overwogen dat dit een openbaar stuk betreft. Dit stuk hoefde de raad daarom niet op de voet van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb met het ontwerpplan ter inzage te leggen.

Het betoog slaagt niet.

Toelaatbaarheid mansardekap

15.    [appellante] stelt dat de toegestane mogelijkheden op haar perceel ten onrechte worden bevroren door het plan. Er is weliswaar sprake van een beschermd dorpsgezicht, maar dat betekent niet dat bedoeld is de bestaande toestand te bevriezen. In dat verband stelt [appellante] dat de definitie van het begrip "kap" ten onrechte verschilt van de definitie die werd gehanteerd in het bestemmingsplan "Centrum - Beschermd Dorpsgezicht", vastgesteld op 11 oktober 2011. Zij wenst de kap te veranderen in een zogenoemde mansardekap die regelmatig voorkomt in het centrum van Bergen. Dit is vanwege de huidige definitie van het begrip "kap" niet meer mogelijk, aldus [appellante].

15.1.    Artikel 1, lid 1.13, van de planregels bevat de begripsbepaling van "bestaande bouwwerken" en luidt: "bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens Wet algemene bepalingen omgevingsrecht."

Artikel 1, lid 1,35, bevat de begripsbepaling van "kap" en luidt: "een constructie van dakvlakken met een helling van meer dan 15° en minder dan 85°."

Artikel 3, lid 3.2.1, luidt:

"[…];

e. gebouwen worden voorzien van een kap;

[…]."

Artikel 6, lid 6.2, luidt: "Voor het bouwen op de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden, naast en mogelijk in afwijking van het bepaalde elders in deze regels, de volgende regels:

a. bestaande kapvormen en dakhellingen mogen niet worden veranderd;

[…]."

15.2.    De Afdeling stelt vast dat het op grond van artikel 6, lid 6.2, van de planregels niet is toegestaan om bestaande kapvormen en dakhellingen te veranderen. De Afdeling merkt hierbij op dat voor de uitleg van "bestaand" moet worden aangesloten bij het begrip "bestaande bouwwerken" als bedoeld in artikel 1, lid 1.13, van de planregels. Voor zover [appellante] ter zitting heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1025, onder 7.9, oordeelt de Afdeling dat, wat hier ook van zij, het op grond van het vorenstaande voldoende duidelijk is wat er in dit bestemmingsplan onder een bestaande kap moet worden verstaan.

Uit het beeldkwaliteitsplan volgt dat het perceel aan de [locatie] de status heeft van beschermd dorpsgezicht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4277, strekt de aanwijzing tot een beschermd stads- of dorpsgezicht er niet toe de bestaande situatie te bevriezen. Het is echter wel van belang dat bij de verdere ontwikkeling, of noodzakelijk geachte veranderingen, aan de waarde van het geheel geen, althans zo weinig mogelijk schade wordt toegebracht. De raad heeft er, gelet op de status van beschermd dorpsgezicht, naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen om de planologische mogelijkheden van [appellante] te beperken op de wijze zoals in het plan is gedaan. Hierbij betrekt de Afdeling dat artikel 3, lid 3.1, van de planregels ruime gebruiksmogelijkheden biedt.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

16.    [appellante] voert aan dat het plan weliswaar aan de parkeernorm voor het appartementenhotel voldoet, maar dat het plan eveneens voorziet in een restaurant- en caféfunctie hoewel daarvoor geen parkeerplekken in het plan zijn voorzien.

16.1.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een horecabedrijf in de vorm van een restaurant;

b. een horecabedrijf in de vorm van een café;"

[…]."

Artikel 1, lid 1.10, luidt: "Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde regels."

16.2.    De Afdeling stelt vast dat voor zover voor het effectueren van het gebruik als restaurant of café een omgevingsvergunning is vereist artikel 10, lid 10.1 van de planregels bepaalt dat toetsing plaatsvindt aan de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009. Als daaraan wordt voldaan, acht de raad de wijze waarop voorzien in parkeergelegenheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Het is echter niet uitgesloten dat een restaurant of café kan worden gerealiseerd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist. In dat geval is niet geborgd dat in de daarbij behorende parkeerbehoefte wordt voorzien op een wijze die in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Toetsing aan de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009 is dan immers niet aan de orde. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan wat betreft de bestemming vermeld in artikel 3, lid 3.1, onder a en onder b, van de planregels onvoldoende is onderzocht.

Het betoog slaagt.

Conclusie

17.    Gelet op hetgeen onder 9.1 en 16.2 is overwogen, is het bestreden besluit, voor zover het artikel 3, lid 3.1, onder a en b, en artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels betreft, genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

18.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

19.    Daartoe dient de raad met inachtneming van hetgeen in overweging 10.1 is overwogen het besluit wat betreft artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels te wijzigen door vaststelling van een andere planregel. Hierbij wijst de Afdeling overigens erop dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat aanvragen voor een omgevingsvergunning die zien op cultuurhistorische waarden uit het gemeentelijke beleid hoe dan ook worden voorgelegd aan de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit en dat de zinsneden omtrent de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit daarom niet in artikel 6, lid 6.3.2, onder a en b, van de planregels opgenomen hadden hoeven worden. [appellante] heeft dit niet gemotiveerd betwist.

20.    De raad wordt tevens opgedragen zich nader te beraden over artikel 3, lid 3.1, onder a en b van de planregels. Hij dient nader te motiveren dat bij wijziging van gebruik, zonder dat een omgevingsvergunning is vereist, in parkeergelegenheid wordt voorzien die de raad in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening, dan wel een nader besluit te nemen ten aanzien van deze bestemmingen. De Afdeling tekent hierbij aan dat [appellante] ter zitting desgevraagd heeft laten weten dat de functies restaurant en café uit het bestemmingsplan zouden moeten worden geschrapt indien wordt geconcludeerd dat daarvoor niet kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

21.    De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding ervan hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Voorlopige voorziening

22.    De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen, teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Proceskosten

23.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    draagt de raad van de gemeente Bergen op om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van hetgeen onder 19 en 20 is overwogen de in overweging 17 omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 4 oktober 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chacha 2018" te herstellen en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 4 oktober 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chacha 2018", voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, onder a en b van de planregels;

III.    bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop de Afdeling einduitspraak doet.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Van Loo
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019

418-928.