Uitspraak 201808276/1/R1


Volledige tekst

201808276/1/R1.
Datum uitspraak: 27 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Wormer, gemeente Wormerland,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2018 heeft het college met toepassing van artikel 44 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) en artikel 82 van de Wgh ten behoeve van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" voor een aantal woningen hogere waarden vastgesteld vanwege industrielawaai en wegverkeerlawaai.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Rutterman en mr. drs. B. Krot, beiden advocaat te Amsterdam, en vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door C.S. Schipper en C.C. Achtersloot, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Cargill B.V., vertegenwoordigd door mr. G. Koop, advocaat te Rotterdam.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het besluit strekt tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in de geluidzone rondom het industrieterrein Nieuweweg, Zuid-West en Croklaan in het kader van het bestemmingplan "Bedrijventerreinen". Door de aanpassing van de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein komt een aantal woningen, dat voorheen op het gezoneerde industrieterrein zelf lag, binnen de gewijzigde geluidzone te liggen. Voor deze woningen zijn hogere waarden vastgesteld.

Formele aspecten

2.    [appellant] betoogt dat de procedure voor het vaststellen van het besluit hogere waarden niet gelijktijdig met het bestemmingsplan is verlopen, zodat omwonenden voor wier woningen hogere waarden zijn vastgesteld hierdoor niet de mogelijkheid hebben gehad beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat het besluit tot vaststelling van hogere waarden ten onrechte niet gelijktijdig met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is bekendgemaakt. Volgens [appellant] was het ten tijde van de termijn voor het instellen van beroep tegen het bestemmingsplan onduidelijk wat de bedoeling van het college was met betrekking tot de geluidzone en een eventueel te nemen besluit hogere waarden.

2.1.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond, wat hier ook van zij, betrekking heeft op een gestelde onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Voor zover [appellant] aanvoert dat het onduidelijk was wat de bedoeling van het college was met betrekking tot de geluidzone en een eventueel te nemen besluit hogere waarden, overweegt de Afdeling dat ten tijde van de vaststelling van het plan het besluit hogere waarden al was vastgesteld en als bijlage 21 bij de plantoelichting was gevoegd.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] voert aan dat hij als bijlage 3 bij zijn zienswijze een lijst van mede-indieners heeft gevoegd en dat in de "Nota van zienswijzen hogere grenswaarden behorend bij bestemmingsplan bedrijventerreinen" (hierna: nota van zienswijzen) ten onrechte niet alle mede-indieners die op de lijst staan, zijn genoemd. Volgens hem blijkt uit het besluit niet dat deze personen correct zijn ingelicht door het college. Verder voert [appellant] aan dat buiten de periode waarbinnen zienswijzen konden worden ingediend, een zienswijze is ingediend door [persoon], maar dat deze niet in de nota van zienswijzen is vermeld.

3.1.    Voor zover het betoog aldus begrepen moet worden dat het college de belangen van de mede-indieners die op de lijst staan, niet of onvoldoende in de afweging heeft betrokken, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft de ingekomen zienswijze in de nota van zienswijzen opgenomen en deze zienswijze van een inhoudelijke reactie voorzien. Uit de nota van zienswijzen blijkt dat de reacties inhoudelijk in de besluitvorming zijn meegewogen. Uit de enkele omstandigheid dat niet alle mede-indieners die op de lijst staan in de nota van zienswijzen zijn genoemd, kan niet worden afgeleid dat de bezwaren en argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Verder ziet de Afdeling in de enkele stelling van [appellant] geen aanknopingspunten voor het oordeel dat personen niet correct zijn ingelicht. De enkele omstandigheid dat in de nota van zienswijzen niet wordt vermeld dat buiten de periode waarbinnen zienswijzen konden worden ingediend, een zienswijze is ingediend door [persoon], geeft op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de beantwoording van de zienswijzen onzorgvuldig is.

Het betoog faalt.

Geluid

4.    [appellant] betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting. Hiertoe voert hij aan dat in de memo "Hogere waarde Wet geluidhinder" van de Omgevingsdienst IJmond van 31 januari 2017 ten onrechte uitsluitend is gekeken naar de woningen die op het gezoneerde industrieterrein lagen en nu in de geluidzone zijn komen te liggen. Daarnaast is volgens [appellant] geen onderzoek gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting op zijn woning, zodat onduidelijk is hoe hoog de geluidbelasting ter plaatse van zijn woning is.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat bij het bestreden besluit voor de woning van [appellant] geen hogere waarde is vastgesteld. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting ter plaatse van zijn woning, zodat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling overweegt dat deze vraag dient te worden beantwoord in het kader van het beroep tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Deze vraag kan in het kader van het besluit tot vaststelling van hogere waarden niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Wijzigingsbevoegdheid

5.    [appellant] betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid in de toelichting van het bestemmingplan "Bedrijventerreinen" cryptisch is en ten onrechte niet is betrokken in het onderzoek ten behoeve van het besluit tot vaststelling van hogere waarden. [appellant] wijst erop dat in de toelichting is opgenomen dat, indien nodig, gelijktijdig met een wijzigingsplan een nieuwe procedure met betrekking tot hogere waarden zal worden doorlopen. Voor de wijzigingsbevoegdheid in artikel 18.2 van het plan is echter geen wijzigingsplan nodig, aangezien met een binnenplanse afwijking een omgevingsvergunning kan worden verleend voor deze wijziging. Gelet hierop ziet het besluit tot vaststelling van hogere waarden ten onrechte niet op de mogelijke geluidbelasting als gevolg van die wijzigingsbevoegdheid.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat de passage waarnaar [appellant] verwijst ziet op de wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan nieuwe woningen in de Zaanbocht gebouwd kunnen worden. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat het college voor de woningen die door middel van de wijzigingsbevoegdheid kunnen worden gebouwd in de Zaanbocht ten onrechte geen hogere waarden heeft vastgesteld.

5.2.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

5.3.    De Afdeling stelt voorop dat [appellant] beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit omdat hij voor onder meer geluidoverlast vreest als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen". Het betoog over het vaststellen van hogere waarden voor de woningen die door middel van de wijzigingsbevoegdheid kunnen worden gebouwd raken de toekomstige bewoners van deze woningen. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van [appellant], omdat zijn belang niet in de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de nog te bouwen woningen in de Zaanbocht ligt. Deze beroepsgrond van [appellant] kan niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Conclusie en proceskosten

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Melse
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019

191-877.