Uitspraak 201809741/1/R2


Volledige tekst

201809741/1/R2.
Datum uitspraak: 27 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Moergestel, gemeente Oisterwijk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie], Moergestel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers, rechtsbijstandverlener te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door ing. R. Mennen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Ulicoten, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het wijzigingsplan maakt op gronden aan de [locatie] in Moergestel waar nu nog alleen een woning aanwezig is, de vestiging van een paardenhouderij van 1,5 hectare mogelijk. Daartoe voorziet het wijzigingsplan in de vergroting en vormverandering van het bestaande bouwvlak op deze gronden. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn voornemens om op deze gronden een paardenhouderij te vestigen en willen deze klimaat-positief bouwen en exploiteren.

Toetsingskader

2.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Het beroep

3.    [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan ten onrechte voorziet in een vergroting van het bouwvlak. Hij voert daartoe, samengevat weergegeven, aan dat niet aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan, het wijzigingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, het niet uitvoerbaar is en onduidelijk is hoe het wijzigingsplan zich verhoudt tot de cultuurhistorische waarden die waren beschermd onder het vorige planologische regime.

3.1.    Zoals uiteengezet in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3080) wordt het vorige planologische regime ter plaatse gevormd door het bestemmingsplan "Buitengebied correctieve herziening" (hierna: herzieningsplan) gelezen in verbinding met het bestemmingsplan "Buitengebied". Blijkens de verbeeldingen van de voormelde twee plannen was aan het noordelijke deel van de grond aan de [locatie] de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op dat plandeel was een bouwvlak van 1 hectare weergegeven met de aanduiding "paardenhouderij". Aan het zuidelijke deel van de grond aan de Oirschotseweg was de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie -1" toegekend, zonder bouwvlak of andere aanduiding. Het wijzigingsplan voorziet in de vormverandering en uitbreiding van het bestaande bouwvlak van 1 naar 1,5 hectare en, voor de grond waarover het gewijzigde bouwvlak zich nu mede uitstrekt, in een wijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1" naar "Agrarisch".

3.2.    Het wijzigingsplan is, zo blijkt uit het vaststellingsbesluit, de plantoelichting en de toelichting van het college ter zitting, gebaseerd op artikel 3, lid 3.7, onder 3.7.8., van de planregels van het herzieningsplan. Dit artikel is opgenomen in het hoofdstuk met planregels voor de bestemming "Agrarisch". In dit artikel staat: "Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vergroting en/of vormverandering van een bouwvlak met de aanduiding 'paardenhouderij' met inachtneming van het volgende: […]". Dit artikel geeft dus alleen de bevoegdheid om de vorm of omvang van een bestaand bouwvlak te wijzigen als dit bouwvlak ligt - en blijft liggen - op de gronden met de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "paardenhouderij". Bij de vaststelling van het wijzigingsplan heeft het college, zoals vermeld in 3.1, echter niet alleen de vorm en omvang van het bestaande bouwvlak op bedoelde gronden gewijzigd, maar heeft hij ook aan een deel van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden -Landschap, natuur en cultuurhistorie -1" de bestemming "Agrarisch" toegekend teneinde het bouwvlak over die gronden te kunnen uitbreiden. Het door het college toegepaste artikel geeft echter niet de bevoegdheid om het plan te wijzigen voor gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie -1" dan wel om aan dergelijke gronden de bestemming "Agrarisch" toe te kennen. Overigens is in het plan ook geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het college de bevoegdheid geeft de bestemming van de gronden "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie -1" te wijzigen. Het college heeft de bevoegdheid uit artikel 3, lid 3.7, onder 3.7.8., van de planregels dan ook niet kunnen toepassen om de planologische regeling voor het zuidelijke deel van het plangebied te wijzigen. De bevoegdheid van het college tot wijziging van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie -1"ontbreekt derhalve. Het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Conclusie

4.    Het beroep is gegrond. Nu naar het oordeel van de Afdeling alle gronden in het plangebied door de daar voorziene ontwikkeling onlosmakelijk samenhangen ziet de Afdeling aanleiding om het hele besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan te vernietigen.

5.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk van 8 oktober 2018 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie], Moergestel";

III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk aan [appellant A] en [appellante B] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019

458-932.