Uitspraak 201903823/2/R2


Volledige tekst

201903823/2/R2.
Datum uitspraak: 22 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Dongen,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Dongen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening van het bestemmingsplan Dongen Buitengebied, recreatieboerderij Pukkemuk" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

Voorts heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en Pukkemuk B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2019, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door M.G. Boonekamp, zijn verschenen.

Voorts is daar Pukkemuk B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in uitbreiding van speel- en recreatieboerderij Pukkemuk. Deze recreatieve voorziening ligt in het buitengebied van Dongen, aan de Vaartweg 192a. Het recreatiepark bevindt zich in de huidige situatie op dit perceel aan de Vaartweg. In de voorziene situatie gaat ook een perceel ten zuiden daarvan, aan de overkant van de Fazantenweg, deel uitmaken van het recreatiepark. Het plan maakt uitbreiding van het dagrecreatieve gedeelte op het perceel aan de Vaartweg mogelijk en een verplaatsing en tevens uitbreiding van het verblijfsrecreatieve gedeelte op het perceel aan de Fazantenweg.

[verzoeker] is eigenaar van het perceel [locatie], waar hij een glastuinbouwbedrijf exploiteert en woont. Het perceel van [verzoeker] grenst aan aan het plangebied, meer specifiek aan voornoemd perceel aan de Fazantenweg waar uitbreiding van het verblijfsrecreatieve gedeelte is voorzien.

3.    Het verzoek van [verzoeker] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie" betreffende voornoemd perceel aan de Fazantenweg.

[verzoeker] heeft verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen, waarbij hij ten aanzien van de spoedeisendheid van zijn verzoek erop heeft gewezen dat initiatiefnemer voornemens is te beginnen met de bouw van enkele recreatiewoningen en een ondersteunend gebouw met sanitaire- en technische voorzieningen, waarin het plan voorziet. [verzoeker] heeft verder gewezen op zijn belang dat erin schuilt niet te worden geconfronteerd met een voor hem bezwarende situatie die moeilijk ongedaan kan worden gemaakt.

4.    Initiatiefnemer heeft ter zitting te kennen gegeven voornemens te zijn op het perceel aan de Fazantenweg in totaal 60 recreatiewoningen en een ondersteunend gebouw te realiseren. Gelet op de beoogde hoogte en oppervlakte is de bouw van 52 van deze recreatiewoningen mogelijk zonder omgevingsvergunning ingevolge de regels voor het vergunningvrij bouwen in het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Gezien de voorgestane grootte is de bouw van de overige 8 recreatiewoningen wel vergunningplichtig. Initiatiefnemer heeft ter zitting voorts toegelicht in de eerste fase van het project 10 vergunningvrije recreatiewoningen en het ondersteunend gebouw te willen realiseren. Hij wenst hier spoedig mee te beginnen, zodat deze recreatiewoningen komend seizoen in gebruik kunnen worden genomen. In de laatste fase zullen de 8 vergunningplichtige recreatiewoningen worden gebouwd, aldus initiatiefnemer.

5.    Ten aanzien van deze vergunningplichtige recreatiewoningen overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is komen vast te staan dat voor de realisatie daarvan geen aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is ingediend. Voorts is, gelet op de door initiatiefnemer geschetste volgorde van realisatie van de recreatiewoningen, waarbij de vergunningplichtige recreatiewoningen als laatste zullen worden gebouwd, niet aannemelijk dat binnen korte tijd een dergelijke aanvraag zal worden ingediend. Gelet hierop is in zoverre niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat [verzoeker] een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kan indienen in het geval dat een omgevingsvergunning voor de bouw van een recreatiewoning zou worden aangevraagd voordat op het door hem ingestelde beroep is beslist.

5.1.    Wat betreft de zogenoemde vergunningvrije recreatiewoningen gaat de voorzieningenrechter uit van de situatie dat deze, zoals ter zitting door initiatiefnemer toegelicht, niet hoger dan 5 m zullen zijn en elk een oppervlakte van niet meer dan 70 m² zullen hebben. Onder de gegeven omstandigheden neemt de voorzieningenrechter aan dat in zoverre sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. Bij afwijzing van het verzoek, waardoor het plan in werking treedt, is vanaf dat moment op grond van artikel 3, lid 2, van bijlage II bij het Bor het bouwen van de recreatiewoningen zonder omgevingsvergunning toegestaan. De voorzieningenrechter neemt hierbij voorts in aanmerking dat onduidelijk is wat de juridische status zal zijn van al gebouwde recreatiewoningen bij een eventuele latere vernietiging van het plan in de bodemprocedure. De in deze zaak voorliggende vraag of in een dergelijke situatie voor die woningen de (omgevings)vergunningplicht herleeft, en of de woningen ook zouden moeten worden verwijderd, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure.

In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd en op basis van het verhandelde ter zitting ziet de voorzieningenrechter echter op voorhand geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Gelet hierop en op de betrokken belangen, waarbij naast het belang van [verzoeker] ook het belang van initiatiefnemer bij het kunnen starten met het project in acht is genomen, bestaat in zoverre onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter wel op dat de hiervoor geschetste onduidelijkheid van de juridische situatie ingeval het plan toch zou worden vernietigd, met zich brengt dat de bouwer een zeker risico neemt als hij op korte termijn zou beginnen met de bouw van deze recreatiewoningen.

5.2.    Met betrekking tot het ondersteunend gebouw is ter zitting komen vast te staan dat een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw daarvan is aangevraagd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat in zoverre sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

[verzoeker] heeft echter geen gronden aangevoerd die op dit gebouw zien, zodat alleen al hierom geen aanleiding bestaat om in verband hiermee in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.

6.    Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Schoonbrood
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2019

694.