Uitspraak 201902979/1/A1


Volledige tekst

201902979/1/A1.
Datum uitspraak: 27 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amersfoort,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 6 maart 2019 in zaken nrs. 19/508 en 19/510 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 heeft het college aan de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het wijzigen van de rotonde tussen de straten Bergenboulevard, Olympus en Drieberg te Amersfoort (rotonde 1) en het gebruik van gronden als weg en als bushalte.

Bij uitspraak van 6 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2019, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], werkzaam bij VAGN Adviseurs voor verkeer, vervoer en infrastructuur, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising en ing. M.C. Reinink, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De omgevingsvergunning voorziet onder meer in het wijzigen van de bestaande rotonde met één rijstrook in een zogenoemde turborotonde met twee rijstroken. De bushalte aan de oostzijde van de rotonde wordt verplaatst naar de westzijde. De halte voor bussen in de andere richting bevindt zich in de bestaande situatie al ten westen van de rotonde. Direct aansluitend aan de westzijde van de rotonde ligt een voetgangersoversteekplaats met zebrapad. De fiets- en voetgangersoversteekplaats aan de oostzijde van de rotonde vervalt.

Het project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hooglanderveen en Vathorst", omdat op de gronden van de beoogde nieuwe rijstrook de bestemming "Groen" rust en het gebruik van die gronden als weg en bushalte daar niet is toegelaten. Om het project desalniettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik. Verder heeft het college onder meer de voor het project vereiste toestemming voor het bouwen van een bouwwerk verleend. Het college stelt zich op het standpunt dat het, na afweging van de betrokken belangen, de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het college wijst er in dat verband op dat de doorstroming van verkeer op de Bergenboulevard met dit project wordt verbeterd en dit bijdraagt aan een toekomstbestendige bereikbaarheid van de wijken Vathorst en Hooglanderveen.

[appellant] woont aan de [locatie], ten westen van de rotonde. De bushalte wordt op ongeveer 40 m afstand van zijn woning geplaatst. De rotonde zelf ligt iets verder weg. De rechtbank heeft - voor zover van belang - geoordeeld dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden en toereikend heeft onderbouwd dat de bushalte uit oogpunt van verkeersveiligheid wordt verplaatst. De door [appellant] aangedragen alternatieven voor de bushalte tegenover zijn woning leiden niet tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid had kunnen verlenen, omdat die alternatieven niet leiden tot een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank bestaat er geen grond voor de verwachting dat de waardevermindering van de woning van [appellant] zodanig zal zijn dat het college daaraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met realisering van dit project zijn gemoeid.

2.    Ter zitting heeft [appellant] verduidelijkt dat het hoger beroep alleen door hem en niet mede namens zijn buren is ingesteld.

Verkeersveiligheid

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de voorziene bushalte aan de westzijde van de rotonde tot zodanig onveilige verkeerssituaties leidt, dat het college de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon verlenen. Hij voert daartoe aan dat voetgangers die vanaf de bushalte naar het gebouw van een nabijgelegen onderwijsinstelling aan de westzijde van de rotonde lopen, of andersom, een omweg moeten nemen om via de voetgangersoversteekplaats bij de rotonde de weg over te steken. Volgens [appellant] zullen zij een kortere route nemen en ter hoogte van de bushalte de weg oversteken via de middenberm, met gevaarlijke situaties tot gevolg. Daarbij komt dat gemotoriseerd verkeer uit westelijke richting snel rijdt en de weg aan die zijde een bocht maakt, waardoor overstekende voetgangers niet goed zichtbaar zijn. [appellant] verwijst in dit verband naar een in zijn opdracht door VAGN Adviseurs voor verkeer, vervoer en infrastructuur uitgevoerde verkeersveiligheidsaudit, die is neergelegd in het rapport van 17 april 2019. Daarin is geconcludeerd dat een looproute via de middenberm korter en daardoor aantrekkelijker is dan de route via de voetgangersoversteekplaats. Die kortere route leidt tot gevaarlijke situaties.

[appellant] voert verder aan dat inmiddels is gebleken dat automobilisten bij drukte of oponthoud gebruik maken van een sluiproute via de parallelweg van de Bergenboulevard. Die weg is bedoeld voor fietsers en omwonenden. Het gebruik van de parallelweg door doorgaand verkeer, leidt tot gevaarlijke situaties, aldus [appellant].

3.1.    Vast staat dat de loopafstand tussen de bushalte en het gebouw van de onderwijsinstelling, indien de weg ter hoogte van de bushalte via de middenberm wordt overgestoken, ongeveer 150 m bedraagt. Indien gebruik wordt gemaakt van de voetgangersoversteekplaats aan de westzijde van de rotonde, bedraagt de loopafstand ongeveer 250 m. Weliswaar is de looproute via de voetgangersoversteekplaats langer dan wanneer de weg ter hoogte van de bushalte via de middenberm wordt overgestoken, maar dat betekent niet dat aannemelijk is dat gebruik zal worden gemaakt van de kortere route. Zoals [appellant] zelf heeft gesteld, dienen voetgangers daarvoor een rijbaan, een talud, een busbaan, nog een talud, een dubbele rijbaan en een fietspad over te steken. Zoals het college heeft meegedeeld, leidt de voorziene inrichting van de rijbanen en taluds er tevens toe dat het voor voetgangers duidelijk is dat zij gebruik dienen te maken van de voetgangersoversteekplaats. De taluds worden verhoogd aangelegd. Verder heeft het college verklaard dat de situatie zal worden gemonitord en aan de hand daarvan zal worden bezien of er aanvullende fysieke maatregelen nodig zijn om verkeersonveilige situaties te voorkomen. Het geheel maakt de kortere route over de middenberm niet aantrekkelijk in vergelijking met die via de voetgangersoversteekplaats, ook al is die langer.

De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verkeersveiligheid als gevolg van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in het geding is doordat automobilisten gebruik zullen maken van de parallelweg van de Bergenboulevard, reeds nu niet is gebleken dat het door [appellant] gestelde gebruik van de parallelweg een gevolg is van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de gevolgen van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de verkeersveiligheid onjuist heeft vastgesteld. In zoverre heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor vernietiging van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.

Het betoog faalt.

Geluidhinder

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij meer geluidhinder zal ondervinden als gevolg van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, dan waarvan het college is uitgegaan. Volgens [appellant] is het geluid van het afremmen en optrekken van bussen en ander gemotoriseerd verkeer bij de beoogde bushalte nabij zijn woning niet bij het besluit betrokken. Daarnaast is niet gebleken dat de toename van geluidhinder van het verkeer als gevolg van het kappen van de bomen langs de weg, waarvoor eveneens omgevingsvergunning is verleend, bij het besluit is betrokken.

4.1.    Bij de voorbereiding van het besluit tot vergunningverlening is een geluidonderzoek verricht, dat is neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek reconstructie Wet geluidhinder Wegverkeerslawaai rotonde 1, Bergenboulevard, Vathorst te Amersfoort" (hierna: het geluidrapport). Het geluidrapport maakt deel uit van de ruimtelijke onderbouwing "Omgevingsvergunning Rotonde 1 Vathorst" uit december 2018, dat aan het besluit ten grondslag is gelegd. In het geluidrapport is geconcludeerd dat het project leidt tot hogere geluidniveaus ter plaatse van onder meer de woning van [appellant] dan toegestaan. Bij besluit van 11 december 2018 heeft het college daarom een besluit tot vaststelling van hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder genomen. [appellant] heeft zijn beroep tegen dit besluit ingetrokken.

Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat het afremmen en optrekken van bussen bij het geluidonderzoek is betrokken. Verder is in het geluidrapport een afbeelding opgenomen waarop te zien is welke gegevens bij het onderzoek zijn betrokken. Op de afbeelding zijn geen bomen opgenomen. Daaruit kan worden afgeleid dat de kap van de bomen is meegenomen bij de geluidberekeningen. In wat [appellant] aanvoert ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college een onjuist of onvolledig beeld had van de geluidbelasting als gevolg van het project. De rechtbank heeft in zoverre terecht geen aanleiding gezien voor vernietiging van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.

Het betoog faalt.

Waardedaling woning

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat zijn woning als gevolg daarvan in waarde zal dalen.

5.1.    Daargelaten dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de plaatsing van de bushalte op 40 m afstand van zijn woning een nadelige invloed heeft op de waarde van zijn woning, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat een eventuele waardevermindering van de woning zodanig groot zal zijn dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen. Dit laat onverlet dat, indien [appellant] meent dat hij als gevolg van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning schade lijdt die niet voor zijn rekening dient te komen, hij een verzoek om een tegemoetkoming in planschade bij het college kan indienen.

Het betoog faalt.

Privacy

6.    [appellant] betoogt dat de verplaatsing van de bushalte leidt tot aantasting van zijn privacy omdat er meer voetgangers langs zijn voortuin zullen lopen.

6.1.    Gelet op de afstand van 40 m tussen de bushalte en het perceel van [appellant], leidt de verplaatsing van de bushalte op zichzelf niet tot een aantasting van de privacy van [appellant]. Dat door de verplaatsing van de bushalte zodanig meer voetgangers op het voetpad langs het perceel van [appellant] zullen lopen, dat de persoonlijke levenssfeer van [appellant] wordt aangetast, is niet gebleken. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college de gevolgen van het project voor de persoonlijke levenssfeer van [appellant] heeft onderschat.

Het betoog faalt.

Resultaat belangenafweging

7.    Concluderend heeft het college de belangen die zijn betrokken bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning juist vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de wijziging van de rotonde - te weten de verbetering van de doorstroming van verkeer op de Bergenboulevard en de bereikbaarheid van de wijken Vathorst en Hooglanderveen - dan aan de belangen van [appellant] bij instandlating van de huidige situatie. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen.

Alternatieven

8.    [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het door hem aangedragen alternatief, waarbij de bushalte aan de oostzijde van de rotonde en de voetgangersoversteekplaats met zebrapad naar die bushalte wordt gehandhaafd en de voetgangersoversteekplaats naar de naastgelegen rijbanen wordt afgesloten.

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1473) kan, indien het project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren.

Het college stelt zich op het standpunt dat er uit een oogpunt van verkeersveiligheid bezwaren bestaan tegen het door [appellant] naar voren gebrachte alternatief. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het voorstel van [appellant] inhoudt dat slechts één van de rijbanen van de Bergenboulevard ten oosten van de rotonde kan worden overgestoken via een zebrapad. Indien voor de overige rijbanen geen zebrapad wordt aangelegd, leidt dat tot gevaarlijke situaties voor voetgangers die de overige rijbanen willen oversteken, aldus het college. Het aanleggen van een voetgangersoversteekplaats voor alle rijbanen aan de oostzijde van de rotonde - dat overigens grotendeels neerkomt op de oude situatie aan de oostzijde - acht het college eveneens onwenselijk in vergelijking met het project. Het college wijst er in dat verband op dat bestuurders die in oostelijke richting rijden mogelijk snelheid vermeerderen bij het verlaten van de rotonde, als de verderop gelegen verkeerslichten op groen staan. Zij kunnen daarbij onvoldoende rekening houden met overstekende voetgangers van of naar de bushalte. Ook dat komt de verkeersveiligheid daarom niet ten goede, aldus het college.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet aannemelijk is dat met het alternatieve voorstel van [appellant] een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Heusden
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019

163-912.