Uitspraak 201907048/3/A1


Volledige tekst

201907048/3/A1.
Datum uitspraak: 20 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], gevestigd te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2019 in zaak nr. 18/7494 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 heeft het college aan [verzoeker] een last onder bestuursdwang opgelegd strekkende tot het (laten) staken en gestaakt houden van de exploitatie van de winkel (detailhandelsvestiging) op het adres [locatie] te Amsterdam (hierna: de winkel).

Bij besluit van 27 november 2018 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 september 2019 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij brief van 6 november 2019 heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 november 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Wal en S.M. Ruigrok, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het college is op 19 september 2019 tot de uitvoering van de bij besluit van 18 mei 2018 opgelegde last onder bestuursdwang overgegaan, nadat het diezelfde dag had geconstateerd dat niet aan de opgelegde last was voldaan. Het heeft de winkel gesloten. Volgens het college had de winkel onder meer een assortiment dat gericht was op toeristen en dagjesmensen. Dat is in strijd met het voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) dat door de raad van de gemeente Amsterdam bij besluit van 27 september 2017 is genomen voor het postcodegebied 1012 en een aantal andere in het stadsdeel Centrum gelegen straten (hierna: het voorbereidingsbesluit). Het voorbereidingsbesluit is op 6 oktober 2017 in werking getreden. Artikel 3, aanhef en onder a, van het voorbereidingsbesluit bevat een verbod als bedoeld in artikel 3.7, vierde lid, van de Wro om het gebruik van gronden en/of bouwwerken, in het gebied waarvoor het voorbereidingsbesluit geldt, te wijzigen naar vormen van detailhandel die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering richten op dagjesmensen en/of toeristen.

3.    Bij uitspraak van 1 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3296, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling een eerder verzoek van [verzoeker] om het besluit van 18 mei 2018 te schorsen tot zes weken na de uitspraak op het hoger beroep, dan wel tot zes weken na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, dan wel een andere voorziening te treffen, afgewezen.

4.    Met het verzoek van 6 november 2019 wordt de voorzieningenrechter wederom verzocht om het besluit van 18 mei 2018 te schorsen tot zes weken na de uitspraak op het hoger beroep, dan wel tot zes weken na uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, dan wel een andere voorziening te treffen. Zij probeert hiermee te bereiken dat de winkel mag worden heropend.

Spoedeisend?

5.    Het college heeft ter zitting gesteld dat het verzoek van [verzoeker] niet-ontvankelijk is, omdat niet duidelijk is wat het spoedeisend belang is. Volgens het college is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een nijpende financiële situatie. De voorzieningenrechter volgt het college niet in dit standpunt. Het is aannemelijk dat er sprake is van inkomstenderving gedurende de periode dat de winkel op last van het college is gesloten en daarom is sprake van een spoedeisende situatie.

Inhoudelijke beoordeling van het verzoek

6.    [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het assortiment van de winkel na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2019 zodanig is gewijzigd dat aan de bij besluit van 18 mei 2018 opgelegde last onder bestuursdwang wordt voldaan. In dat verband wijst zij erop dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 1 oktober 2019 onder meer heeft overwogen dat het assortiment van de winkel in november 2018 is gewijzigd, waarna door het college aan [verzoeker] te kennen is gegeven dat door die aanpassing niet langer in strijd met het voorbereidingsbesluit werd gehandeld. Volgens [verzoeker] is het assortiment van de winkel na de uitspraak van 1 oktober 2019 weer aangepast naar het assortiment van november 2018. Inmiddels is ook de kleur van de winkel aangepast en is de lichtsterkte gewijzigd, aldus [verzoeker]. Het is haar niet duidelijk aan welke eisen nog meer voldaan moet worden voor dat de winkel weer open mag.

6.1.    [verzoeker] heeft op 4 oktober 2019 een plan van aanpak bij het college ingediend. Dit plan is door het college akkoord bevonden, wat het college ter zitting ook heeft bevestigd. Op 28 oktober 2019 is een controle uitgevoerd in de winkel. Uit de ter zitting getoonde foto’s van deze controle volgt dat er in de winkel, naast rookwaren, onder meer ook shotglaasjes, petjes, heuptasjes, magneten, zonnebrillen, kleine elektrische apparaten en telefoonhoesjes werden verkocht. Er is geconstateerd dat de winkel, ook als rekening gehouden wordt met de mondeling akkoord bevonden wijzigingen wat betreft het niet langer verkopen van lectuur, niet overeenkomstig het ingediende plan van aanpak was aangepast. Gelet op het geheel van het hiervoor genoemde in de winkel aangetroffen assortiment, de omvang van de aangeboden artikelen, niet zijnde rookwaren en toebehoren, en de plaats van dit assortiment in de winkel, is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarmee ten tijde van de door het college uitgevoerde controle op 28 oktober 2019 niet aan de bij besluit van 18 mei 2018 opgelegde last onder bestuursdwang is voldaan. Om die reden ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het door [verzoeker] gestelde is geen aanleiding voor ander oordeel. Zij heeft weliswaar gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat de winkel exact overeenkomstig het eerder in november 2018 goedgekeurde assortiment was aangepast. Dat is door het college ook niet bevestigd. Door [verzoeker] is verder aangevoerd dat er weliswaar ook andere artikelen dan rookwaren en toebehoren in de winkel aanwezig waren, waaronder souvenirs, maar dat het bestemmingsplan het toestaat dat de winkel maximaal 5% souvenirs mag verkopen. [verzoeker] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er niet meer dan 5% souvenirs in de winkel werden verkocht. Dat de winkel na de controle op 28 oktober 2019 verder is aangepast, is op dit moment ook geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het college nog niet heeft geconstateerd of en hoe de winkel is aangepast.

7.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019

776.