Uitspraak 201810173/1/A2


Volledige tekst

201810173/1/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2018 in zaak nr. 18/124 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2017 heeft het college het verkeersbesluit "Milieuzone Brom- en snorfietsen Amsterdam" (hierna ook: het verkeersbesluit) vastgesteld.

Bij besluit van 28 november 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaken ECLI:NL:RVS:2019:3865 en ECLI:NL:RVS:2019:3866, ter zitting behandeld op 3 oktober 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [deskundige], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. van Veen en drs. H. Regterschot, zijn verschenen.

Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Het wettelijk kader

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.    Het besluit van 9 juni 2017 is een verkeersbesluit strekkende tot vaststelling van een zonaal uitgevoerde geslotenverklaring voor brom- en snorfietsen per 1 januari 2018, door het plaatsen van zoneborden C13 volgens bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Met onderborden is aangegeven dat het verbod geldt voor brom- en snorfietsen (hierna: bromfietsen) met een datum eerste toelating (hierna: DET) van 2010 en ouder. De geslotenverklaring is van toepassing op alle wegen die gelegen zijn in de bebouwde kom van de gemeente Amsterdam, met uitzondering van Durgerdam, Holysloot, Ransdorp en Zunderdorp in landelijk Noord. De zone is ingetekend op een kaart die integraal onderdeel uitmaakt van het verkeersbesluit.

[appellante] is gevestigd in de milieuzone en is eigenaresse van een viertaktbromfiets met een DET van 9 augustus 2006. Als gevolg van het verkeersbesluit, mag van deze bromfiets binnen de milieuzone geen gebruik meer worden gemaakt. Bij het besluit van 28 november 2017 heeft het college het door [appellante] tegen het verkeersbesluit gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het advies van 14 november 2017 van de bezwaarschriftencommissie, voor zover betrekking hebbend op de bij het verkeersbesluit gevoegde kaart, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Het college heeft de bij het verkeersbesluit gevoegde kaart ingetrokken en vervangen door een nieuwe kaart, waarin alleen de wegen die in beheer zijn van de gemeente zijn ingetekend.

De rechtbank heeft het door [appellante] tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994), gelezen in samenhang met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet, bevoegd is om een milieuzone als hier aan de orde in te stellen. Daartoe voert zij aan dat in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) een reservering is gemaakt voor een wettelijke regeling omtrent milieuzones. Het college mag daar niet zelfstandig een voorschot op nemen door de bevoegdheid tot het instellen van een milieuzone als hier aan de orde te baseren op de voornoemde artikelen van de Wvw 1994. Bovendien onttrekt het college zich daarmee aan de werking van de artikelen 4.16 en 4.17 van de Wm.

De bijzondere wet, de Wm, prevaleert boven de algemene wet, de Wvw 1994, aldus [appellante].

Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de DET ten onrechte als bepalend criterium hanteert voor de toegang tot de milieuzone. Het weren van bromfietsen met een tweetaktmotor is de meest efficiënte manier om de luchtkwaliteit in Amsterdam te verbeteren en, anders dan het college betoogt, is een zodanige geslotenverklaring handhaafbaar. Zo kan het college eigenaren van een bromfiets verplichten tot het eenmalig registreren van hun voertuig en het laten controleren van de uitstoot daarvan. Zij benadrukt dat het weren van alle bromfietsen met een DET van 2010 en ouder ertoe leidt dat binnen de milieuzone gebruik mag worden gemaakt van zwaar vervuilende jongere bromfietsen, terwijl daarbinnen géén gebruik mag worden gemaakt van oudere schonere bromfietsen. Daardoor neemt de luchtvervuiling eerder toe dan af, aldus [appellante].

Verder betoogt [appellante] dat het college in zijn "Gemeentelijk ontheffingenbeleid milieuzone brom- en snorfietsen Amsterdam 2018" (hierna: het ontheffingenbeleid) een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen mindervalide en niet mindervalide eigenaren van viertaktbromfietsen. Zij kan, als niet mindervalide eigenaresse, in aanmerking komen voor een ontheffing, indien haar viertaktbromfiets een DET heeft tussen 1 januari 2008 en 1 januari 2011 en niet ouder is dan tien jaren, gerekend vanaf de DET. Een mindervalide eigenaar komt reeds in aanmerking voor een ontheffing, indien diens viertaktbromfiets een DET heeft tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2011. Volgens [appellante] is het hanteren van strengere ontheffingsvoorwaarden voor eigenaren zoals zij onevenredig en onnodig. Die ontheffingsvoorwaarden moeten voor beide type eigenaren gelijk zijn en gekozen moet worden voor de minst bezwarende voorwaarde. Omdat haar viertaktbromfiets een DET heeft tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2011, dient aan haar een ontheffing te worden verleend, aldus [appellante].

Tot slot betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verkeersbesluit niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: EP) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Als gevolg van het besluit van 9 juni 2017 mag binnen de milieuzone geen gebruik meer worden gemaakt van een aan haar toebehorende viertaktbromfiets. Daarmee bewerkstelligt het verkeersbesluit feitelijk economische onteigening, zonder haar daarvoor schadeloos te stellen. Er is sprake van een ter zake aan te nemen individual excessive burden, aldus [appellante].

Beoordeling hoger beroep

Bevoegdheid

4.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet, bevoegd is om een milieuzone als hier aan de orde in te stellen. De artikelen 8, 9 en 13 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer bieden het college de ruimte om met de gebruikte combinatie van opschrift, verkeersbord en onderbord de beoogde beperkte toelating tot de milieuzone te regelen (zie ook r.o. 2.2. in de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:300).

Aan het betoog van [appellante] dat in de Wm een reservering is gemaakt voor een wettelijke regeling over milieuzones en deze wet, als primair voor de bescherming van milieubelangen gereserveerde wet, prevaleert boven de Wvw 1994, kan niet de betekenis worden toegekend die zij daaraan toegekend wenst te zien, reeds omdat die wettelijke regeling niet tot stand is gekomen. Anders dan [appellante] heeft betoogd, was het college ook niet gehouden gedeputeerde staten te betrekken bij het nemen van het verkeersbesluit. De omstandigheid dat die verplichting wel bestaat bij de vaststelling van een milieubeleidsplan in de zin van de artikelen 4.16 en 4.17 van de Wm, doet aan de bevoegdheid van het college om op grond van de Wvw 1994 een milieuzone in te stellen niet af.

Wat betreft het ter zitting door [appellante] gevoerde betoog, dat het verkeersbesluit uitvoering geeft aan en niet los gezien kan worden van een reeds door het college onbevoegd genomen besluit tot het in de bebouwde kom van Amsterdam instellen van een geslotenverklaring voor alle voertuigen die geen emissieloze aandrijving hebben, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het weliswaar streeft naar uitstootvrij vervoer in Amsterdam in 2025, maar dat een besluit tot het instellen van een zodanige geslotenverklaring nog niet is genomen. Het ter beoordeling voorliggende verkeerbesluit strekt, anders dan [appellante] betoogt, uitsluitend tot het binnen de bebouwde kom van Amsterdam instellen van een geslotenverklaring voor brom- en snorfietsen met een DET van 2010 en ouder en daartoe is het college, gelet op het hiervoor overwogene, bevoegd.

Overige gronden

5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431, komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe  bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

6.    Het college heeft uiteengezet dat het verkeersbesluit deel uitmaakt van een groter en samenhangend pakket aan maatregelen waarmee het beoogt de luchtkwaliteit in Amsterdam - één van de speerpunten van het beleid voor de gemeente - te verbeteren.

Op 11 maart 2015 is door de raad van de gemeente Amsterdam de Agenda Duurzaamheid vastgesteld. Hierin is de basis gelegd voor een koers naar uitstootvrij vervoer in de stad in 2025. Voor alle doelgroepen worden daarmee duidelijkheid en handelingsperspectief geboden voor de lange termijn. Om het doel te bereiken wordt gezocht naar een zo breed mogelijke samenwerking voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Het gaat om een integraal pakket aan maatregelen, dat zowel faciliterend, stimulerend als regulerend is. In de Agenda Duurzaamheid zijn verschillende milieuzones voor verschillende voertuigen aangekondigd. Het in geding zijnde verkeersbesluit betreft een van die in 2015 aangekondigde milieuzones.

Na inspraak en overleg met verschillende brancheorganisaties is op 22 juni 2016 door de gemeenteraad het maatregelenpakket "Schone lucht voor Amsterdam: op weg naar een uitstootvrij 2025" vastgesteld. Het maatregelenpakket is een concrete uitwerking van de milieuzones die in de Agenda Duurzaamheid zijn opgenomen.

Er zijn inmiddels milieuzones ingevoerd voor:

- vrachtwagens (per 1-1-2008)

- bestelauto’s (per 1-1-2017)

- brom- en snorfietsen (per 1-1-2018)

- taxi’s (per 1-1-2018) en

- autobussen (per 1-1-2018).

7.    Het college heeft aan het verkeersbesluit drie rapporten van de Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (hierna: TNO) en een rapport van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) (hierna: GGD) ten grondslag gelegd. In het TNO-rapport "Tail-pipe emissions and fuel consumption of standard and tampered mopeds" van 18 juni 2013 is geconcludeerd dat de fijnstof emissies van een tweetaktbromfiets hoger zijn dan van een viertaktbromfiets. Bovendien is het voor een bromfiets met een tweetaktmotor, gebouwd naar de zogenoemde Euro-2 normen, in vergelijking met een soortgelijke bromfiets met een viertaktmotor, lastiger om te voldoen aan de Euro-3 normen. In het TNO-rapport "Bijdrage van brommers en scooters aan de luchtkwaliteit in Amsterdam (update)" van 11 april 2016 is voorts geconcludeerd dat bromfietsen ongeveer 31% van de door verkeer uitgestoten koolstofmonoxide veroorzaken en meer dan 23% van de koolwaterstoffen, waaronder de kankerverwekkende stoffen tolueen en benzeen. Dat de in Amsterdam rijdende bromfietsen voor een belangrijk deel verantwoordelijk zijn voor deze verkeersuitstoot, wordt ook bevestigd in het TNO-rapport "Brommers in de stedelijke leefomgeving, Statusrapport" van 13 mei 2016. Uit dit rapport volgt verder dat een bromfiets met een tweetaktmotor in de regel vervuilender is dan een viertaktbromfiets. De concentraties van tolueen en benzeen in de ruwe uitlaatgassen van een tweetaktbromfiets in stilstand kunnen, blijkens een onderzoek dat in 2014 is gepubliceerd, oplopen tot 300.000 µg/m3 of 146 ppm, op grond waarvan in dat onderzoek is geconcludeerd dat het wachten achter een stationair draaiende tweetaktbromfiets schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Volgens TNO zou het weren van bromfietsen met een tweetaktmotor de meest efficiënte manier zijn om de luchtkwaliteit in Amsterdam te verbeteren. Een zodanige geslotenverklaring is evenwel moeilijk te handhaven, nu de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) niet geregistreerd heeft of een bromfiets een tweetakt- of een viertaktmotor heeft. Het weren van bromfietsen van een redelijk recent bouwjaar zou, zo vermeldt het rapport, een iets minder efficiënte manier zijn om hetzelfde doel te bereiken. In de rapporten van 11 april 2016 en 13 mei 2016 stelt TNO in dit verband dat 15% van de in Amsterdam rijdende brom- en snorfietsen bestaat uit tweetaktvoertuigen. Dit zijn voornamelijk oudere voertuigen met een bouwjaar van 2010 of eerder. Met name vanaf 2011 neemt het aandeel nieuw geregistreerde tweetaktvoertuigen sterk af. In aanvulling op de TNO-rapporten, vermeldt de notitie van de GGD van 15 maart 2016, samengevat, dat bromfietsen luchtverontreinigende stoffen, zoals ultrafijne stofdeeltjes en benzeen, uitstoten die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het terugdringen van het aantal tweetaktbromfietsen zal, zo vermeldt de notitie, positief zijn voor de gezondheid.

Het college mocht op grond van deze TNO-rapporten en de notitie van de GGD concluderen dat de categorie bromfietsen met een DET van 2010 en ouder relatief vervuilender is en het mocht van de invoering van een milieuzone voor deze categorie motorvoertuigen een positief effect op de luchtkwaliteit verwachten. De ter zitting door [appellante] naar voren gebrachte kritiek op enkele onderzoeksbevindingen van TNO, doet daaraan niet af, nu die kritiek niet van dien aard is dat daarin aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door TNO getrokken, en door de GGD onderschreven, conclusies. Gelet op het voorgaande, is voldaan aan het in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 gestelde vereiste dat het verkeersbesluit een feitelijk effect op het milieu moet hebben. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met deze maatregel een milieubelang wordt gediend.

8.    Het betoog van [appellante] dat het college de DET ten onrechte als bepalend criterium hanteert voor de toegang tot de milieuzone, wordt door de Afdeling niet gevolgd. Het weren van tweetaktbromfietsen is weliswaar de meest efficiënte manier om de luchtkwaliteit in Amsterdam te verbeteren, maar een zodanige geslotenverklaring is niet handhaafbaar, nu de RDW niet heeft geregistreerd of een bromfiets een tweetakt- of een viertaktmotor heeft. Dat de RDW het merk en type van iedere bromfiets heeft geregistreerd, maakt dit niet anders. Zo heeft het college ter zitting toegelicht dat niet voor ieder merk en type bromfiets met zekerheid kan worden vastgesteld of het een tweetakt- of een viertaktmotor heeft.

Het invoeren van een registratieplicht voor bromfietsen, al dan niet in combinatie met een verplichte emissiecontrole, zoals voorgesteld door [appellante], wordt voorts door het college voor de grote groep eigenaren van een viertaktbromfiets als een disproportionele maatregel gezien. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Aangezien een geslotenverklaring voor tweetaktbromfietsen redelijkerwijs niet zonder deze extra maatregel handhaafbaar is en het college, zoals hiervoor onder 7 is geoordeeld, mocht concluderen dat de categorie bromfietsen met een DET van 2010 en ouder relatief vervuilender is en dat met het hanteren van deze grens de meeste effecten worden bereikt, mocht het college de gekozen DET als bepalend criterium hanteren voor de toegang tot de milieuzone. Dat in voorkomende gevallen ook bromfietsen met een relatief schone uitstoot, als gevolg van dit criterium, worden geweerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft het college van belang mogen achten dat de doelstelling van de milieuzone is gezondheidsschade te reduceren en dat vanuit dat perspectief ook viertaktbromfietsen zoveel mogelijk moeten worden geweerd. Zoals het college heeft gesteld, betekent de omstandigheid dat tweetaktbromfietsen bijvoorbeeld meer koolwaterstoffen uitstoten dan viertaktbromfietsen niet dat emissies van viertaktbromfietsen met beperkte koolwaterstoffen geen schadelijke effecten op de gezondheid hebben.

9.    Voor zover [appellante] betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor bromfietseigenaren zoals zij, wordt dit door de Afdeling evenmin gevolgd. Vaststaat dat het verkeersbesluit een van de in 2015 in de Agenda Duurzaamheid aangekondigde milieuzones betreft. Daarmee is, anders dan [appellante] ter zitting heeft betoogd, aan eigenaren van een bromfiets ruim van tevoren duidelijkheid en handelingsperspectief geboden. Daarnaast heeft de gemeenteraad de "Subsidieverordening Stimulering schoon vervoer" vastgesteld, op grond waarvan in de periode van 11 oktober 2017 tot 1 oktober 2018 subsidie kon worden verkregen voor de aanschaf van bepaalde schone voertuigen of een zogenoemd OV-tegoed. Ook hanteert het college een ontheffingenbeleid, waarmee wordt beoogd onevenredige gevolgen van de milieuzone voor bromfietseigenaren te voorkomen door te voorzien in ontheffingsmogelijkheden en een algemene hardheidsclausule.

Anders dan [appellante] betoogt, acht de Afdeling het ontheffingenbeleid niet onredelijk of discriminatoir. De enkele omstandigheid dat dit beleid niet voorziet in een zogenoemde "right to challenge" is daarvoor onvoldoende. Het college heeft ervoor gekozen niet uit te gaan van een uitstootnorm, maar van een leeftijdsnorm. De rechtvaardiging daarvoor is dat alle bromfietsen vervuilend zijn en dat om de ergste pijn te verzachten alleen relatief nieuwe bromfietsen de milieuzone in mogen. Bovendien acht de Afdeling het niet onredelijk dat voor eigenaren, die vanwege medische omstandigheden afhankelijk zijn van hun viertaktbromfiets en die niet kunnen overstappen op alternatief vervoer, op grond van artikel 4 van het ontheffingenbeleid, minder strenge voorwaarden voor ontheffing gelden.

Dat niet mindervalide eigenaren, zoals [appellante], op grond van artikel 2 van het ontheffingenbeleid, alleen in aanmerking komen voor een ontheffing, indien hun viertaktbromfiets een DET tussen 1 januari 2008 en 1 januari 2011 heeft en niet ouder is dan tien jaar, wordt evenmin onredelijk geacht. Die criteria zijn gebaseerd op de voor een bromfiets geldende gemiddelde gebruiksduur van tien jaar en op de omstandigheid dat de schonere injectiemotor in 2008 zijn intrede heeft gedaan. Deze criteria worden door de BOVAG en de RAI Vereniging onderschreven in een gemeenschappelijke intentieverklaring van 9 mei 2016.

10.    Het betoog van [appellante] dat het verkeersbesluit ontneming van eigendom inhoudt en in strijd is met artikel 1 van het EP bij het EVRM faalt eveneens. Voor zover het nemen van een verkeersbesluit op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 als een aantasting van het recht op ongestoord genot van eigendom is aan te merken, laat artikel 1 van het EP bij het EVRM de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. De bevoegdheid tot het nemen van het verkeersbesluit is bij wettelijk voorschrift voorzien. Het verkeersbesluit dient ertoe het gebruik van oudere bromfietsen in overeenstemming met het algemeen belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wm, te reguleren. In hetgeen [appellante] in dit kader heeft aangevoerd is, gelet op het hiervoor overwogene onder 9, geen grond gelegen voor het oordeel dat in dit geval een redelijk evenwicht ontbreekt tussen het algemeen belang dat is gediend met het verkeersbesluit enerzijds en de nadelige gevolgen voor [appellante] anderzijds.

Conclusie

11.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Zanten
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019

97-854.

BIJLAGE Wettelijk kader

Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 1

Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

[…]

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

[…].

Artikel 18

1. Verkeersbesluiten worden genomen:

[…]

d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.

[…].

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

Artikel 8

1. Onder verkeersborden kunnen onderborden worden geplaatst.

2. Deze onderborden kunnen:

a. een nadere uitleg van de op de verkeersborden voorkomende aanduiding inhouden;

b. bij verkeersborden die een gebod of verbod aanduiden, een beperking van de werkingssfeer van die verkeersborden inhouden;

[…].

Artikel 9

1. Boven de verkeersborden A1, C1, C6 tot en met C22a, E1, E3, E9, G5 en G7 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, kan het woord «zone» worden aangebracht. Hieraan kan een aanduiding van het gebied van de zone worden toegevoegd.

[…].

Artikel 13

In het verkeersbesluit tot plaatsing van borden die de snelheid, het parkeren of geslotenverklaringen betreffen alsmede van bord G7 kan worden bepaald, dat de door deze borden aangeduide geboden of verboden gelden in een bepaald gebied.

Artikel 21

De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Wet milieubeheer

Artikel 4.16

1. De gemeenteraad kan een gemeentelijk milieubeleidsplan vaststellen, dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan door de gemeenteraad onderscheidenlijk burgemeester en wethouders te nemen beslissingen.

[…].

Artikel 4.17

1. Het gemeentelijke milieubeleidsplan wordt voorbereid door burgemeester en wethouders.

2. Burgemeester en wethouders betrekken bij de voorbereiding van het plan de naar hun oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende bestuursorganen. Daartoe behoren in elk geval:

a. gedeputeerde staten,

b. burgemeester en wethouders van de aangrenzende gemeenten, en

c. Onze Minister.

[…].

Hoofdstuk 6. Milieuzonering

Artikel 6.1

[Red: Gereserveerd.]