Uitspraak 201808631/1/R3


Volledige tekst

201808631/1/R3.
Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem,

en

de raad van de gemeente Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Leimuiden" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2019, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. van der Weide Cezarini, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan "[locatie 1] Leimuiden" voorziet in een planologische regeling die voor een belangrijk deel conserverend is voor de huidige bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf die is gevestigd op het perceel [locatie 1] te Leimuiden. Het plangebied, gelegen aan de Ringvaart tussen de Westeinderplassen, het Braassemermeer, de Wijde Aa en de Kagerplassen, omvat de gronden van de scheepswerf en het naastgelegen perceel.

2.    Het plan maakt het wel mogelijk dat de bedrijfswoning, die zich ten dele bevindt in een bedrijfsgebouw op het oostelijke perceel, wordt verplaatst naar het naastgelegen perceel ten westen van de scheepswerf. Deze gronden zijn nog onbebouwd. Voorts maakt het plan het mogelijk dat op de scheepswerf metalen schepen met een lengte groter dan 25 m kunnen worden gebouwd en gerepareerd. Hiertoe is in de planregels de maximaal toegestane milieucategorie voor een scheepsbouw- en reparatiebedrijf aangepast naar milieucategorie 5.1. Het plan voorziet verder in een uitbreiding van het maximaal toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing van 2.820 m² naar 3.110 m².

3.    [appellant] woont in een woonark op het perceel [locatie 2], gelegen ten zuiden van het plangebied. Het plangebied bevindt zich aan de voorzijde van zijn woonark. De bezwaren van [appellant] zijn in de eerste plaats gericht tegen de bouw van de nieuwe bedrijfswoning op het westelijke perceel. Volgens [appellant] heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de natuurwaarden op dat perceel. Ook zijn er volgens [appellant] alternatieve locaties voorhanden, waar de bedrijfswoning beter past. Daarnaast richt het beroep zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het oostelijke perceel. Zo vreest [appellant] onder meer voor de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de scheepswerf dichterbij zijn woonark dan voorheen mogelijk was en voor hinder ter plaatse van zijn woonark als gevolg daarvan.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

5.    De van belang zijnde planregels zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Bedrijfswoning

- Locatiekeuze

6.    [appellant] betoogt dat er alternatieve locaties voor de bouw van de bedrijfswoning voorhanden zijn. In dit verband wijst hij op de gronden van een voormalige vuilnisbelt ten zuidoosten van het plangebied en op de gronden die zijn gelegen aan de ringvaart ten noordoosten van het plangebied. Voorts kan volgens hem ook worden gekozen voor de bouw van een nieuwe woning op de locatie van de huidige bedrijfswoning.

6.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

6.2.    Zoals hiervoor onder 2 is overwogen omvat het plangebied twee percelen. In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat verplaatsing van de huidige bedrijfswoning nodig is voor een goede bedrijfsontwikkeling. Omdat hier sprake is van een watergebonden bedrijf met zeer specifieke faciliteiten en een gunstige ligging, is algehele bedrijfsverplaatsing niet mogelijk en dienen voor het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering de mogelijkheden van de huidige locatie te worden benut. In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staat dat binnen het bouwvlak met de bestemming "Bedrijf" op het oostelijke perceel, geen ruimte is voor de bouw van een nieuwe woning. Het westelijke perceel van het plangebied is in eigendom van de initiatiefnemer en kan vanaf de huidige entree worden ontsloten, zo vermeldt de toelichting.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de alternatieven die [appellant] heeft aangedragen in beschouwing zijn genomen, maar dat deze locaties niet geschikt zijn. Dit heeft onder meer te maken met de eigendomsverhoudingen, de aanwezige vervuiling van de grond vanwege een voormalige vuilstort, de ruimtelijke samenhang met de andere bebouwing binnen het plangebied en met de afstand die uit een oogpunt van geluid moet worden aangehouden tussen het bestemmingsvlak van de scheepswerf en de in de directe nabijheid ten oosten van het plangebied voorziene woningbouw. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] betoogt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voor- en nadelen van alternatieve locaties voor de bedrijfswoning onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. Het betoog faalt.

- Natuurwaarden

7.    [appellant] betoogt dat de bouw van de bedrijfswoning leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de natuurwaarden op het westelijke perceel. Volgens [appellant] zijn de gronden van dit perceel aangewezen als beschermd gebied, zodat de raad daarmee rekening had moeten houden. Ter onderbouwing wijst hij op diverse passages uit de plantoelichting van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Oost", die gaan over weidevogelgebieden en over gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Verder betoogt [appellant] dat de gronden waaraan in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Natuurdoeleinden" was toegekend ten onrechte worden bestemd voor "Bedrijf". Volgens hem doet de bouw van een bedrijfswoning op deze gronden afbreuk aan het groene karakter van het perceel.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat uit aan het plan ten grondslag liggend onderzoek blijkt dat de bouw van de bedrijfswoning op het westelijke perceel niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van daar aanwezige natuurwaarden.

7.2.    Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" was aan de gronden van het westelijke perceel de bestemming "Natuurdoeleinden" toegekend. Om op deze gronden een bedrijfswoning toe te staan, voorziet het voorliggende plan in een bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijfswoning". De overige gronden van het westelijke perceel blijven in het voorliggende plan bestemd voor "Natuur".

7.3.    Over het betoog van [appellant] dat de gronden van het westelijke perceel deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland overweegt de Afdeling als volgt.

In de Verordening ruimte Zuid-Holland 2014, die is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma ruimte, was ten tijde van de vaststelling van het voorheen geldende bestemmingsplan en het voorliggende plan op een bij deze verordening behorende kaart vastgelegd welke gebieden binnen de provincie behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Hieruit volgt dat een strook van het westelijke perceel is aangewezen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Deze strook is in het voorliggende plan bestemd als "Natuur". Het plandeel op het westelijke perceel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijfswoning" maakt blijkens de betreffende kaart geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Voorts maakt het plangebied in zijn geheel geen deel uit van een weidevogelgebied. Dat betekent dat de stelling van [appellant] dat de bedrijfswoning wordt voorzien in het Natuurnetwerk Nederland en in het weidevogelgebied niet juist is.

7.4.    Ten aanzien van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de wijziging van de bestemming ten behoeve van de voorziene bedrijfswoning, overweegt de Afdeling dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De omstandigheid dat in het vorige bestemmingsplan aan het westelijke perceel een natuurbestemming was toegekend, maakt dus niet dat de raad in het thans voorliggende plan alleen om die reden geen bedrijfsbestemming aan een deel van deze gronden kan toekennen.

7.5.    Uit de plantoelichting blijkt dat de raad belang heeft gehecht aan het belang van de initiatiefnemer bij het toekomstbestendig maken van zijn bedrijf en het in dat verband realiseren van een nieuwe bedrijfswoning. Wat deze woning betreft heeft de raad in aanmerking genomen dat bij de inpassing hiervan in het plangebied de omliggende natuur behouden blijft. Daarbij heeft de raad belang gehecht aan afspraken die met de initiatiefnemer zijn gemaakt in verband met een omgevingsvergunning voor het storten van bagger. In de toelichting bij de aanvraag van deze vergunning - die is opgenomen als bijlage bij het voorliggende plan - is met een inrichtings- en beheerplan aangegeven op welke wijze de initiatiefnemer zich zal inzetten om de natuurwaarden van het westelijke perceel te verbeteren, zodat het geheel bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van dit perceel.

Over de natuurwaarden heeft de raad voorts in paragraaf 2.3 en paragraaf 4.5 van de plantoelichting beschreven op welke wijze hij deze waarden in zijn afweging heeft betrokken. Hierin wordt toegelicht dat de bestemmingswijziging van "Natuurdoeleinden" naar "Bedrijf" niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de natuurwaarden van dit perceel. Dit blijkt onder meer uit het Flora- en Faunaonderzoek van Bureau Bleijsterveld van 17 juli 2012 dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd. Omdat de inrichting en het beheer van het plangebied onveranderd zijn, kan worden aangenomen dat de resultaten van dit onderzoek niet wezenlijk anders zullen zijn als opnieuw onderzoek wordt gedaan naar natuurwaarden in het plangebied, zo staat in de toelichting. [appellant] heeft de resultaten van dit onderzoek niet bestreden. Ook voor het overige heeft [appellant] niet gemotiveerd onderbouwd waarom de keuze van de raad om een groter belang te hechten aan het bedrijfsbelang van de initiatiefnemer onredelijk zou zijn.

7.6.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad na afweging van alle betrokken belangen het plan wat de op het westelijke perceel voorziene bedrijfswoning betreft in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

- Gebruik van de bedrijfswoning

8.    [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de bouw van twee bedrijfswoningen, namelijk een seniorenwoning en een eengezinswoning, die zijn bestemd voor de huisvesting van meerdere huishoudens. Dit blijkt volgens hem uit de ontwerpschets van de bedrijfswoning die is opgenomen in de plantoelichting.

8.1.    De raad heeft ter zitting verklaard dat in het plangebied één bedrijfswoning wordt toegestaan en dat dit ook is beoogd.

8.2.    In artikel 3, lid 3.2, van de planregels is opgenomen dat op de gronden met de functieaanduiding "bedrijfswoning" één bedrijfswoning is toegestaan, met een maximale goothoogte van 6 m, een maximale bouwhoogte van 9 m en een maximale inhoud van 750 m³. Anders dan [appellant] stelt maakt het plan dus geen twee bedrijfswoningen mogelijk.

Bestemming "Bedrijf"

9.    [appellant] vreest dat het plan voorziet in de bouw van bedrijfsgebouwen op kortere afstand van zijn woonark, dan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan en ook is gebouwd. [appellant] voert in dat verband aan dat niet duidelijk is hoe de raad rekening heeft gehouden met hinder die hij kan ondervinden ter plaatse van zijn woonark. Door in dit verband te wijzen op de mogelijkheid om binnen de scheepswerf schepen met een grotere lengte te bouwen en te repareren dan 25 m, doelt [appellant] kennelijk op de in de planregels opgenomen maatbestemming tot verhoging van de thans toegestane scheepswerfactiviteiten van milieucategorie 4.1 naar milieucategorie 5.1.

9.1.    Over de gestelde vrees van [appellant] dat het plan voorziet in de bouw van bedrijfsgebouwen op kortere afstand van zijn woonark dan was toegestaan op grond van het vorige bestemmingsplan, heeft de raad zich desgevraagd ter zitting op het standpunt gesteld dat het plan de bestaande begrenzing van het bouwvlak niet wijzigt.

De raad stelt zich op het standpunt dat uit uitgevoerd akoestisch onderzoek en een rapport van de Omgevingsdienst blijkt dat er op voorhand geen belemmeringen zijn om op het oostelijke perceel van het plangebied scheepswerfactiviteiten van ten hoogste milieucategorie 5.1 toe te staan. De gewenste bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf verschillen in intensiteit niet van de huidige bedrijfsactiviteiten. De aan het perceel toegekende maatbestemming voor een scheepsbouw- en reparatiebedrijf uit ten hoogste milieucategorie 5.1 is uitsluitend bedoeld om schepen met een lengte van 25 m of meer te kunnen bouwen en repareren. Gelet hierop is van onaanvaardbare hinder voor de omgeving ten gevolge van het plan geen sprake, zo stelt de raad.

- afstand tot bedrijfsgebouwen

9.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de verbeelding bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" blijkt dat de gronden van het oostelijke perceel geheel waren voorzien van de bestemming "Bedrijf". Aan de meest zuidelijk gelegen gronden van dit plandeel, die direct grenzen aan het perceel waarop de woonark van [appellant] is gelegen, was daarnaast ten dele de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" toegekend. Uit de verbeelding van dit bestemmingsplan blijkt verder dat de gronden van het gehele oostelijke perceel van het plangebied uit één bouwvlak bestaan waarbinnen maximaal 2.820 m² aan bedrijfsbebouwing was toegestaan.

Uit de verbeelding van het thans voorliggende plan blijkt dat het maximaal toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak - dat, naast een deel van het westelijke perceel voor de beoogde bedrijfswoning, ook in dit plan het gehele oostelijke perceel van het plangebied omvat - maximaal 3.110 m² bedraagt. Met de vaststelling van dit plan blijven de gronden van het oostelijke perceel eveneens in zijn geheel voorzien van de bestemming "Bedrijf". Wel is de omvang van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering", die aan de meest zuidelijk gelegen gronden van het oostelijke perceel van het plangebied is toegekend, verkleind ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. De raad heeft ter zitting verklaard dat de verkleining van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" verband houdt met de gewenste mogelijkheid om achter het bestaande bedrijfsgebouw een losstaande aanbouw te kunnen realiseren, die nodig is voor de opslag van containers die uit een oogpunt van veiligheid buiten de bestaande bebouwing moet plaatsvinden. De gronden waarvoor tevens de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" geldt zijn nodig voor de voortzetting van het huidige gebruik voor het parkeren en het laden en lossen ten behoeve van de bedrijfsvoering, zo is ter zitting bevestigd. Het plan wijzigt de begrenzing van het bouwvlak van het oostelijke perceel van het plangebied, waarbinnen bedrijfsgebouwen en bouwwerken zijn toegestaan, niet.

Het vorenstaande betekent dat zowel in de vorige planologische situatie alsook in de nieuwe planologische situatie - onder voorwaarden - mag worden gebouwd op de gronden van het oostelijke perceel in de nabijheid van het perceel van [appellant]. In het licht hiervan bestaat er geen grond voor de vrees van [appellant] dat op kortere afstand van zijn woonark dan thans het geval is in de bouw van bedrijfsgebouwen wordt voorzien. Het betoog faalt.

- woon- en leefklimaat

9.3.    Ter zitting is vast komen te staan dat de geluidbelasting die mogelijk kan ontstaan door activiteiten binnen de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing op het oostelijke perceel alsmede door de aanpassing van de bedrijfsactiviteiten naar activiteiten van milieucategorie 5.1 niet door [appellant] wordt bestreden. Gelet hierop ligt alleen de vraag ter beoordeling voor of eventuele overige ruimtelijke gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] zodanig zijn, dat de raad daaraan in het voorliggende geval in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen dan hij bij de vaststelling van het plan heeft gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling is dat niet het geval. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.

9.4.    Over de gevolgen van de toegenomen bebouwingsmogelijkheden op de scheepswerf voor het woon- en leefklimaat van [appellant], heeft de raad desgevraagd ter zitting bevestigd dat de mogelijkheid van uitbreiding van bedrijfsbebouwing binnen het plangebied niet betekent dat de bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf ook worden uitgebreid naar de zuidzijde van het oostelijke perceel van het plangebied. De uitbreiding van het maximaal toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak is volgens de raad in de eerste plaats bedoeld voor de bouw van de nieuwe bedrijfswoning (ongeveer 200 m2) op het westelijke perceel en daarnaast voor een aanbouw voor de opslag van containers (ongeveer 100 m2) achter het huidige bedrijfsgebouw aan de zuidzijde van het oostelijke perceel. Bij het plaatsen van deze opslag is de initiatiefnemer gehouden aan de aan een daarvoor benodigde omgevingsvergunning te verbinden voorschriften, die ervoor moeten zorgen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de opslag is verzekerd, zo stelt de raad.

9.5.    Ten behoeve van de aanpassing van de bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf naar activiteiten van milieucategorie 5.1, is ter voorbereiding van het plan een beoordeling van de milieusituatie gemaakt door de Omgevingsdienst West-Holland. In dit onderzoek zijn de huidige en gewenste bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf beoordeeld op de aspecten geluidkwaliteit, luchtkwaliteit en bedrijven en milieuzonering. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Beoordeling milieusituatie [locatie 1] in Leimuiden" van 10 november 2016 (hierna: het rapport van de Omgevingsdienst).

9.6.    De Afdeling overweegt dat de aan de betreffende gronden van het plangebied toegekende bestemming "Bedrijf", met als maatbestemming een scheepsbouw- en reparatiebedrijf uit ten hoogste categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, bepalend is voor de exploitatiemogelijkheden van de scheepswerf. Over de aan te houden afstanden tussen de scheepswerf en gevoelige functies als wonen, overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting blijkt dat de raad heeft aangesloten bij de milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure), die indicatieve richtafstanden bevat voor milieuzonering. In de plantoelichting en in het rapport van de Omgevingsdienst staat dat op het oostelijke perceel reeds voor de vaststelling van het plan bedrijfsactiviteiten werden geëxploiteerd die worden gerekend tot milieucategorie 4.1 van de VNG-brochure. Vast staat dat wat betreft de afstand van de scheepswerf tot de woonark van [appellant] zowel bij bedrijfsactiviteiten die worden gerekend tot milieucategorie 4.1 als bij bedrijfsactiviteiten die worden gerekend tot milieucategorie 5.1 niet aan de bijbehorende richtafstanden wordt voldaan.

9.7.    De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening en moeten gemotiveerd worden toegepast. Van die richtafstanden kan worden afgeweken. De raad stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat niet aan de richtafstanden wordt voldaan, ter plaatse van de woonark van [appellant] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Hiertoe heeft de raad ter zitting verklaard dat hij het rapport van de Omgevingsdienst van belang heeft geacht. In dit rapport is toegelicht dat de gewenste uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten naar activiteiten van milieucategorie 5.1 weliswaar een nieuwe situatie is waarin aan de richtafstanden moet worden getoetst, maar dat deze uitbreiding niet zal leiden tot een hogere milieubelasting in de omgeving van het plangebied dan vanwege de huidige bedrijfsactiviteiten het geval is.

9.8.    De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat [appellant] hinder ondervindt van de huidige bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf. Het is niet aannemelijk geworden dat dit in de met het plan mogelijk gemaakte bedrijfsontwikkeling wel het geval zal zijn. Ter zitting heeft de raad in dat verband benadrukt dat de aan het plangebied toegekende maatbestemming geen ruimte biedt voor een brede uitbreiding van de ter plaatse toegestane bedrijfsfuncties. De uitbreiding naar activiteiten van milieucategorie 5.1 geldt uitsluitend voor de lengte van schepen en heeft niet tot gevolg dat de aard van de werkzaamheden van de scheepswerf verandert. Bij werkzaamheden aan langere schepen zullen dezelfde machines, apparatuur en bedrijfstijden worden gehanteerd als waarvan in de vorige situatie sprake was. Het toestaan van langere schepen betekent dat er per tijdsbestek minder grote schepen of meer kleine schepen worden opgeleverd. Dit wordt ook bevestigd in het verrichte akoestisch onderzoek dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, waarin de representatieve bedrijfssituatie van zowel de reeds bestaande als de met het plan toegestane maatbestemming is beschreven en beoordeeld. Verder heeft de raad in aanmerking genomen dat, zoals ook ter zitting is gebleken, in het kader van de voor de scheepswerf geldende milieuvergunning van 19 december 1995 en de voorbereiding van een nieuwe omgevingsvergunning milieu, is gebleken dat voorschriften ervoor zorgen dat overlast ter plaatse van de woonark van [appellant] wordt voorkomen dan wel voldoende wordt beperkt en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verzekerd. De Afdeling acht in dit verband van belang dat de omgevingsvergunning moet worden geactualiseerd waartoe een nieuwe vergunning wordt voorbereid. Die is nodig in verband met de aanpassing van geluidvoorschriften vanwege de huidige geluidbelasting van de bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf ter plaatse van de woningen aan de Leimuiderdijk. Deze aanpassing is voor de woonark van [appellant] niet nodig.

Het standpunt van de raad dat het toestaan van activiteiten van milieucategorie 5.1 in verband met de lengte van schepen niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woonark, heeft [appellant] niet gemotiveerd weersproken.

9.9.    Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling wat de ligging van de woonark van [appellant] ten opzichte van de bestemming "Bedrijf" en de daarbij voor de bestaande scheepswerf opgenomen maatbestemming betreft, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonark van [appellant] niet verslechtert ten opzichte van de feitelijk bestaande planologische situatie. Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden

10.    [appellant] betoogt dat in de plantoelichting ten onrechte staat dat de Kerklaan doorloopt tot aan het perceel van de scheepswerf. Het pad dat vanaf de Kerklaan naar de scheepswerf loopt behoort tot zijn erf en voor het gebruik van dit pad geldt een erfdienstbaarheid, zo stelt hij. De Afdeling overweegt dat de toelichting bij een plan niet juridisch bindend is. De omstandigheid dat een pad in de plantoelichting wordt aangeduid als "Kerklaan", leidt niet tot een verandering in het toegestane gebruik van dat pad.

11.    Over het betoog van [appellant] dat de bestemming "Bedrijf" ten onrechte doorloopt tot over de grens van het perceel waarop zijn woonark is gelegen, overweegt de Afdeling dat de begrenzing van het plangebied in de verbeelding van het voorliggende plan niet is gewijzigd ten opzichte van de verbeelding van het voorheen geldende bestemmingsplan.

12.    Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat hij vreest voor onaanvaardbare gevolgen voor het foerageren van vogels en vissen als gevolg van het aanbrengen van de damwand in de watergang, overweegt de Afdeling dat ter zitting is toegelicht dat de damwand zal worden geplaatst ter hoogte van het noordelijke deel van het westelijke perceel, parallel aan de loop van de ringvaart. Gelet hierop is van het afsluiten van de zogenoemde muizenstaart waarin de woonark van [appellant] ligt, waarvoor [appellant] vreest, geen sprake.

13.    Over het betoog van [appellant] dat het huidige bedrijfsgebouw van de scheepswerf voldoende ruimte biedt voor grotere schepen, overweegt de Afdeling dat de initiatiefnemer ter zitting heeft toegelicht dat de werkzaamheden aan de grotere schepen ook zullen plaatsvinden in dat bedrijfsgebouw.

14.    Gelet op het vorenstaande missen de betogen feitelijke grondslag.

Conclusie

15.    Het beroep is ongegrond.

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019

159-933.

BIJLAGE

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten b. tevens een scheepsbouw- en reparatiebedrijf uit ten hoogste categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. op de verbeelding is aangegeven tot welke oppervlakte het bouwvlak met gebouwen en overkappingen mag worden bebouwd;

c. uitsluitend op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;

d. voor zover gebouwen en overkappingen niet op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot deze grens ten minste 2 m te bedragen;

e. overigens geldt het volgende: