Uitspraak 201809598/1/A1


Volledige tekst

201809598/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Vereniging van Eigenaren woningen Kerkbuurt (hierna: de VVE), gevestigd te Sliedrecht, en [appellant A], wonend te Sliedrecht,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2018 in zaak nr. 17/7150 in het geding tussen:

de VVE en [appellant A]

en

het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 heeft het college aan de Stichting Vrienden van het Sliedrechts Museum (hierna: de stichting) een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het Sliedrechts Museum aan de Kerkbuurt 99 te Sliedrecht.

Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft het college het door de VVE en [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 10 oktober 2018 heeft de rechtbank het door de VVE en [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de VVE en [appellant A] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De VVE heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2019, waar de VVE, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en mr. M.C. Jonkman, advocaat te Zaandam, [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Berendsen, zijn verschenen. Voorts is de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het Sliedrechts Museum is gevestigd in twee samengetrokken panden aan de Kerkbuurt 99 en 101 te Sliedrecht. Het pand met nummer 99 is een rijksmonument, dat met nummer 101 niet. De stichting heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw in strijd met het bestemmingsplan "Kerkbuurt-Oost" van een aanbouw op het terrein achter de twee panden. Dit gebouw zal op alle etages aan het bestaande museum worden verbonden. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend en de stichting heeft de aanbouw inmiddels gebouwd.

De VVE komt op voor de belangen van de eigenaren van het appartementencomplex aan de Van Goghstraat te Sliedrecht. Dit appartementencomplex staat naast het achterterrein van het museum. [appellant A] woont in dit appartementencomplex op nummer […]. De VVE en [appellant A] vrezen met name dat de aanbouw de appartementen zonlicht en uitzicht zal benemen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij heeft hiertoe ten eerste overwogen dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de aanbouw niet tot een zodanige afname van de bezonning van de appartementen leidt, dat dit leidt tot een onevenredige aantasting van het woongenot. Ten tweede heeft de rechtbank overwogen dat het college het belang van de stichting bij uitbreiding van het museum zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van de VVE en [appellant A] bij het behoud van het uitzicht vanuit de appartementen. Het bouwen in het centrum van een stad of een dorp leidt vaak tot vermindering van het uitzicht, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

2.    De VVE en [appellant A] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het door hen in beroep gevoerde betoog dat het besluit van 24 oktober 2017 in strijd is met artikel 7:13, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Volgens de VVE en [appellant A] kan het besluit van 24 oktober 2017 geen standhouden omdat het verslag van de hoorzitting niet bij het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Sliedrecht is gevoegd, terwijl dat ingevolge die bepaling wel had gemoeten. Op 19 september 2018 is vervolgens wel een verslag van de hoorzitting door het college overgelegd, maar dat verslag is volgens de VVE en [appellant A] geen getrouwe weergave van wat bij de hoorzitting is besproken.

2.1.    Dit betoog van de VVE en [appellant A] is, anders dan zij stellen, niet in beroep gevoerd. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank in zijn uitspraak van 4 juli 2018 overwogen dat het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften in strijd met artikel 7:13, zesde lid, van de Awb geen verslag van het horen bevat, maar de VVE en [appellant A] hebben hieraan in beroep geen gronden gewijd. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aan een betoog over het verslag van de hoorzitting voorbij is gegaan.

Het betoog faalt.

3.    De VVE en [appellant A] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college er bij de verlening van de omgevingsvergunning ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het bouwplan wijzigingen aan een monument omvat. De VVE en [appellant A] wijzen erop dat het pand Kerkbuurt 99 een rijksmonument is. Volgens hen wordt de aanbouw door middel van een platform en een trap met dit pand verbonden, zodat het bouwplan mede ziet op het wijzigen van een rijksmonument zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Zij stellen zich daarbij ook op het standpunt dat bebouwing op het terrein eveneens moet worden aangemerkt als een wijziging van een rijksmonument, te meer omdat de achtergevel van het monument hierdoor deels aan het zicht vanaf de Van Goghstraat wordt onttrokken.

3.1.    Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: […] het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht".

3.2.    De stelling dat de aanbouw met het monumentale pand aan de Kerkbuurt 99 zal worden verbonden, mist feitelijke grondslag. Op de bouwtekeningen, die deel uitmaken van de omgevingsvergunning, is te zien dat de aanbouw zal worden verbonden met de achterkant van het pand met nummer 101, dat geen monument is. Het bouwplan laat het pand met nummer 99 ongemoeid. Weliswaar komt aan de zijkant van de aanbouw een platform, dat aan de westzijde tegen de muur van het pand met nummer 99 aan komt, maar hierdoor wordt het monument niet gewijzigd. Dat de aanbouw is voorzien op terrein dat kadastraal bij het pand met nummer 99 hoort, maakt evenmin dat het monument wordt gewijzigd, nu dat terrein niet is aangewezen als onderdeel van het monument.

Ook is het niet zo dat de stichting voor de aanbouw een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo nodig heeft, omdat de aanbouw het zicht vanaf de Van Goghstraat op de achterzijde van het monumentale pand zou benemen. Nog daargelaten dat de aanbouw het zicht op de achterzijde van het monumentale pand op nummer 99, inclusief de achtruitschuiframen, niet beneemt, ziet het bouwplan niet op het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Het betoog faalt.

4.    De VVE en [appellant A] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid het belang van het museum bij uitbreiding zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van de bewoners van het appartementencomplex. Zij betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het museum behoefte heeft aan een aanbouw van de afmetingen die zijn genoemd in de aanvraag. Omdat er geen onderzoek naar alternatieven op schrift is gesteld, stellen de VVE en [appellant A] zich bovendien op het standpunt dat er geen deugdelijk onderzoek is verricht naar alternatieven voor het bouwplan. Zij stellen dat het belang van het museum beduidend minder groot is dan hun belang bij zonlicht, uitzicht en privacy.

Wat betreft het zonlicht voeren de VVE en [appellant A] aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de aanbouw de appartementen slechts gedurende een periode van een maand het zonlicht beneemt. Volgens de VVE en [appellant A] is die periode langer, namelijk de hele zomerperiode van mei tot en met augustus. Zij stellen zich op het standpunt dat zij een groot belang hebben bij het volledige behoud van het zonlicht in die periode.

Wat betreft het uitzicht stellen de VVE en [appellant A] dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de aanbouw het uitzicht vanuit het appartementencomplex slechts voor enkele appartementen beperkt. De aanbouw beneemt het uitzicht op het dak en de toren van de Protestantse Kerk Sliedrecht niet alleen voor de bewoners van de bovenste verdieping, maar ook voor die van de tweede en derde, aldus de VVE en [appellant A]. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, maakt volgens hen niet dat het belang dat zij bij vrij uitzicht hebben minder groot is dan dat van de stichting om in strijd met het bestemmingsplan te bouwen.

In het kader van privacy wijzen de VVE en [appellant A] erop dat de zijkant van de aanbouw is voorzien van enkele ramen. Vanuit die ramen, die in helder glas zijn uitgevoerd, is volgens hen direct zicht op hun appartementen. De VVE en [appellant A] stellen zich op het standpunt dat dit een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de bewoners van de appartementen oplevert.

4.1.    De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft daarbij beleidsruimte en de rechter beoordeelt of, in dit geval, het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.

4.2.    Met betrekking tot de bezonning overweegt de Afdeling als volgt. De stichting heeft bij haar aanvraag om omgevingsvergunning een onderzoek van ES Architecten naar de bezonning op de gevel van de appartementen gevoegd, gedateerd op 13 februari 2017. De VVE en [appellant A] gaan uit van de juistheid van dit onderzoek.

Het onderzoek bestaat uit tekeningen van de situatie ter plaatse waarop de lichtval op de gevel is getekend voor de maanden maart tot en met september. Op die tekeningen is te zien dat de aanbouw geen gevolg heeft voor de bezonning van de gevel van het appartementencomplex, die op het noordwesten ligt, in de maanden maart en september. In de maand juni heeft de aanbouw wel een gevolg voor de bezonning. In de maanden tussen maart en juni wordt de schaduwwerking van de aanbouw op de gevel van het appartementencomplex geleidelijk meer, en in de maanden tussen juni en september geleidelijk weer minder. De VVE en [appellant A] stellen dan ook terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de uitbreiding van het museum slechts een effect op de bezonning heeft in de maand juni. Dat betekent echter niet dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanbouw niet tot een zodanige afname van het zonlicht op de gevel van het appartementencomplex leidt, dat dit leidt tot een onevenredige aantasting van het woongenot. In het advies van de Bezwarencommissie Sliedrecht, dat onderdeel uitmaakt van het besluit van 24 oktober 2017, staat dat uit het onderzoek naar de bezonning blijkt dat het bouwplan alleen in de zomermaanden in geringe mate een vermindering van zonlicht geeft bij enkele appartementen, en dat dan nog wordt voldaan aan de TNO-norm van minimaal twee bezonningsuren per dag. Het college heeft zich daarom, ook al kan enig effect van de aanbouw op de bezonning niet worden ontkend, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking en dat de belangen van de VVE en [appellant A] in zoverre niet onevenredig worden geschaad.

4.3.    Over het uitzicht overweegt de Afdeling het volgende. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college, bij afweging van de belangen, het belang van de stichting zwaarder heeft mogen laten wegen dan dat van de VVE en [appellant A] bij uitzicht vanuit de appartementen, of het nu gaat om alleen de appartementen op de bovenste verdieping of ook die daaronder. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestaat geen recht op blijvend vrij uitzicht, des te minder nog in een binnenstedelijke omgeving. In dit geval neemt de Afdeling daarbij ook in aanmerking dat de aanbouw ongeveer 7 m hoog is, ongeveer even hoog als de gebouwen in de directe omgeving, terwijl de afstand van de gevel van de aanbouw tot de gevel van het appartementencomplex ongeveer 10,5 m bedraagt. Het is gezien die maten weliswaar waarschijnlijk dat het uitzicht vanuit de appartementen wordt belemmerd, maar zij geven geen aanleiding voor het oordeel dat deze belemmering zodanig is dat de omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon worden verleend.

4.4.    Wat betreft de privacy overweegt de Afdeling dat de afstand van de gevel van de aanbouw tot de gevel van het appartementencomplex met ongeveer 10,5 m in een binnenstedelijke omgeving niet gering is. Daarbij heeft het college ter zitting toegelicht dat, hoewel enige inkijk bij de meest westelijk gelegen appartementen vanuit het museum niet kan worden uitgesloten, de aantasting van de privacy beperkt zal zijn, mede gezien de openingstijden van het museum. Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de raampartij van de aanbouw de privacy van de bewoners van het appartementencomplex niet op onaanvaardbare wijze aantast.

4.5.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college, in het zienswijzenverslag van 18 april 2017, dat onderdeel uitmaakt van het besluit van diezelfde datum, gemotiveerd dat een uitbreiding van het museum noodzakelijk en gewenst is in verband met het samengaan van diverse organisaties. De rechtbank heeft eveneens terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2514) waarin staat dat bij de beoordeling of een omgevingsvergunning dient te worden verleend, het bouwplan zoals dat is ingediend het uitgangspunt vormt. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Er zijn in dit geval geen aanknopingspunten dat dergelijke alternatieven bestaan. De VVE en [appellant A] hebben ook geen concrete alternatieven genoemd. Dat een onderzoek naar mogelijke alternatieven voor het bouwplan niet op schrift is gesteld, betekent overigens ook niet dat het niet is verricht. Dat naar alternatieven is gekeken blijkt uit het genoemde zienswijzenverslag, waarin staat dat het gebruik van een mogelijk leegstaand of leegkomend pand in de naaste omgeving is overwogen. Met dergelijke panden kon geen gelijkwaardig resultaat worden bereikt, zo blijkt uit de toelichting in het zienswijzenverslag.

4.6.    Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen, omdat de stichting belang heeft bij de bouw van de aanbouw, en het college in redelijkheid dit belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de genoemde belangen van de VVE en [appellant A].

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019

374-860.